In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Jongenelen, verzocht om het gezag over hun kind, geboren in 2006, alleen aan haar toe te kennen. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.F.A. Cadot, voerde verweer en stelde dat het verzoek ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de vader sinds eind 2019 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en niet actief betrokken is geweest in zijn leven. De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige was, omdat de vader geen zicht had op de ontwikkeling van het kind en de moeder zich zorgen maakte over de gevolgen van het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de moeder toe te wijzen en het gezag voortaan alleen aan haar toe te kennen, met de mogelijkheid voor de vader om contact te onderhouden met de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.