ECLI:NL:RBZWB:2022:1753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
C/02/393054 / FA RK 21-6063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en wijziging in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Jongenelen, verzocht om het gezag over hun kind, geboren in 2006, alleen aan haar toe te kennen. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.F.A. Cadot, voerde verweer en stelde dat het verzoek ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de vader sinds eind 2019 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en niet actief betrokken is geweest in zijn leven. De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige was, omdat de vader geen zicht had op de ontwikkeling van het kind en de moeder zich zorgen maakte over de gevolgen van het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de moeder toe te wijzen en het gezag voortaan alleen aan haar toe te kennen, met de mogelijkheid voor de vader om contact te onderhouden met de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/393054 / FA RK 21-6063
datum uitspraak: 1 april 2022
beschikking betreffende beëindiging gezamenlijk gezag
in de zaak van
[naam],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J.W. Jongenelen te Roosendaal,
tegen
[naam] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 15 december 2021 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van 28 december 2021 van mr. Jongenelen;
- de op 7 maart 2022 ontvangen brief van de [minderjarige] ;
- het op 15 maart 2022 ontvangen verweerschrift;
- het F9-formulier van 17 maart 2022 met bijlagen van mr. Cadot.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 22 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was een zittingsvertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
1.3
De hierna te noemen [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] hiervan bij brief van 27 februari 2022 gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 3 december 2009 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 11 december 2009 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [naam] , geboren te Roosendaal op [geboortedag] 2006.
2.3
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

3.Het verzoek

3.1
De moeder verzoekt te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren te Roosendaal op [geboortedag] 2006 voortaan alleen aan de moeder toekomt.
3.2
De vader voert verweer tegen het verzoek van de moeder en verzoekt dat de verzoeken aan de moeder dienen te worden ontzegd als zijnde ongegrond en of onbewezen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Juridisch kader
4.1
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 251 lid 2 BW, beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 jo artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
In deze zaak zijn de vader en de moeder met elkaar gehuwd geweest en gescheiden op 3 december 2019. Daarna hebben ouders het gezamenlijk gezag voortgezet. De moeder heeft vervolgens op 15 december 2021 een verzoek ingediend bij de rechtbank om het gezamenlijk gezag te wijzigen. Aldus is voornoemd toetsingskader van toepassing. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraken van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch met kenmerk
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8698en
ECLI:NL:GHSHE:2011:1556.
Wijziging van omstandigheden
4.3
De rechtbank moet vervolgens eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] zijn vader op regelmatige basis zag tot eind 2019. Daarna is het contact tussen [minderjarige] en zijn vader verwaterd. Ook de moeder kon sindsdien moeilijk tot geen contact met de vader krijgen. Alhoewel de vader heeft aangegeven dat hij altijd op vragen heeft gereageerd, heeft hij ook erkend dat hij sindsdien weinig tot niet actief betrokken was bij het leven van [minderjarige] en aldus geen actieve bijdrage heeft geleverd aan de invulling van het gezamenlijk gezag. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van een wijziging van omstandigheden en is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
Klem en verloren criterium
4.4
Vervolgens ligt aan de rechtbank de vraag voor of is voldaan aan het vereiste zoals genoemd in artikel 1:251a lid 1 onder a. Door de moeder is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegelicht dat er in de afgelopen jaren geen situaties zich hebben voorgedaan waarin zijn tegen problemen aanliep in de uitoefening van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , zoals bijvoorbeeld het niet ontvangen van de benodigde toestemming voor medische behandelingen of deelname aan schoolactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom niet voldaan aan het vereiste zoals genoemd in artikel 1:251a lid 1 onder a dat er een risico is dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders bij voortzetting van het gezamenlijk gezag.
Anderszins in het belang van de minderjarige
4.5
Dan resteert de vraag of er voldaan is aan het vereiste zoals genoemd in artikel 1:251a lid 1 onder b.
4.6
De moeder heeft dienaangaande het volgende aangevoerd. Het gezamenlijk gezag is niet langer in belang van [minderjarige] nu de vader [minderjarige] al geruime tijd niet heeft gezien en niet weet wat er in zijn leven omgaat. De vader kan dan ook niet goed inschatten met welke gezagsbeslissingen zijn belang het meest gebaat is. [minderjarige] stelt vragen omtrent het gezamenlijk gezag en maakt zich zorgen over waar hij moet verblijven mocht de moeder iets overkomen. De vader is niet bereikbaar en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De moeder vreest dat het nemen van beslissingen maar ook zaken als buitenlandse vakanties wordt bemoeilijkt vanwege het huidige gezamenlijk gezag en de moeder vreest dat de vader over [minderjarige] moet beslissen mocht haar wat overkomen
4.7
De vader heeft dienaangaande het volgende aangevoerd. Het feit dat er geen contact is tussen de vader en [minderjarige] maakt niet dat voortzetting van gezamenlijk gezag niet langer in het belang is van [minderjarige] en de vader hoopt in de toekomst weer deel uit te maken van het leven van [minderjarige] . De vader is in staat en bereid met de moeder te overleggen mocht er een gezagsbeslissing voorliggen, het ligt dan op de weg van de moeder om de vader te informeren omtrent haar standpunt en die van [minderjarige] . De vader is zeer bereidwillig om met tussenkomst van CJG gesprekken te voeren met de moeder dan wel met [minderjarige] om te bezien hoe het contact hersteld zou kunnen worden. Het is geen goede ontwikkeling dat de vader door een gezagswijziging volledig uit het leven van [minderjarige] uit te sluiten.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.8
De motivatie van de moeder tot het indienen van het verzoek tot het wijzigen van het gezag is vooral gelegen in het feit dat [minderjarige] onevenredig belast lijkt met het feit dat zijn vader nog iets over hem “te zeggen heeft”. Dit wordt bevestigd door de brief die [minderjarige] heeft geschreven aan de rechtbank. Net als de Raad, leidt de rechtbank uit de standpunten van de moeder en [minderjarige] af dat [minderjarige] zich door zijn vader in de steek gelaten voelt toen vader eind 2019 uit het leven van [minderjarige] verdween. Onweersproken is dat de moeder heeft geprobeerd daar wat aan te doen. Toen haar dat niet zelfstandig lukte, heeft zij hulp ingeschakeld met een jeugdprofessional via het CJG. Hulpverlening via het CJG is blijkens het gespreksverslag van 12 november 2020 echter niet doorgezet omdat de vader eerst in behandeling zou gaan voor zijn depressie. Afgesproken werd dat de vader [minderjarige] een brief zou sturen om de situatie uit te leggen maar die brief of uitleg heeft [minderjarige] tot op heden niet ontvangen.
4.9
De rechtbank ziet een betrokken en liefdevolle vader, die graag klaar staat voor zijn zoon. Tegelijkertijd lijkt het erop dat de vader geen inzicht heeft op het effect van zijn eigen handelen op [minderjarige] . Het lijkt niet tot de vader door te dringen dat door zijn afwezigheid, [minderjarige] na twee jaar nauwelijks tot geen contact, zich niet meer vrij voelt om naar de vader te gaan of contact op te nemen. Door de vergelijking van de vader met zichzelf als puber, miskent hij het feit dat de vader niet meer betrokken is geweest bij [minderjarige] sinds hij twaalf jaar oud was. De vader heeft de ontwikkeling van [minderjarige] van kind naar puber dus niet meegemaakt en de vader heeft daarom ook geen zicht op de ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] . Ook de opmerking van de vader dat [minderjarige] altijd contact op kan nemen met hem, maakt dat de vader naar het oordeel van de rechtbank geen inzicht heeft in zijn verantwoordelijkheid als vader dat hij ervoor moet zorgen dat hij betrokken en betrouwbaar is.
4.1
Desgevraagd heeft de vader ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet aan kunnen geven op welke wijze hij in de toekomst weer een actieve bijdrage wil gaan leveren aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en hoe hij een zinvolle invulling wil geven aan het gezamenlijk gezag. Vader heeft aangegeven dat hij een hulpverleningstraject wenst voor het herstellen van contact. Nog daargelaten dat het herstellen van contact niet hetzelfde is als het uitvoeren van het gezamenlijk gezag, is er naar het oordeel van de rechtbank echter al eerder met vader afgesproken dat hij zou gaan werken aan zijn depressie en aan [minderjarige] een kaart dan wel brief zou schrijven, maar dat heeft destijds niks opgeleverd. Gesteld noch gebleken is waarom dat nu anders zou zijn. Dit klemt temeer nu vader ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zich desgevraagd niet bewust lijkt van het effect van zijn eigen handelen. De rechtbank merkt nog op dat het de vader – ongeacht hoe het gezag is geregeld - vrij staat een hulpverleningstraject voor het herstellen van contact op eigen initiatief op te starten.
4.11
De Raad heeft voorgesteld om een uitgeklede vorm van gezamenlijk gezag toe te passen en dat de vader, al dan niet samen met de hulpverlening, inzet op het onschuldigen van [minderjarige] en er aan contactherstel gewerkt kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter in de onderhavige procedure niet gepast. Dat zou bijvoorbeeld passen in de situatie dat de moeder de vader buiten spel zet, terwijl juist uit onderzoeken blijkt dat het contact tussen vader en kind van belang is voor gezonde ontwikkeling van dat kind. In de onderhavige procedure is de vader echter al twee jaar uit beeld op eigen initiatief. De moeder heeft geprobeerd daar iets aan te veranderen. Vast staat voorts dat [minderjarige] zich belast voelt door het gezamenlijk gezag.
4.12
De rechtbank heeft geen twijfels over het feit dat de moeder contact tussen [minderjarige] en de vader niet in de weg zal staan. Niet alleen heeft zij zich ongevraagd ingespannen om het contact tussen [minderjarige] en de vader veilig te stellen, voorts heeft zij ter gelegenheid van de mondeling behandeling toegelicht dat zij het voor [minderjarige] zeer verdrietig vindt en dat zij hoopt dat [minderjarige] weer op een manier contact met zijn vader kan hebben. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan de stellingen van de moeder te twijfelen, nu de stellingen van de moeder door de vader ook niet zijn betwist.
4.13
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voldaan is aan het criterium zoals genoemd onder artikel 1:251a lid 1 onder b, nu vader de afgelopen twee jaar niet betrokken is geweest bij [minderjarige] , en aldus geen zicht heeft op de behoefte en ontwikkeling van [minderjarige] , terwijl tegelijkertijd [minderjarige] belast wordt met het voortbestaan van gezamenlijk gezag. De rechtbank neemt zoals eerder overwogen daarbij mede in overweging dat eenhoofdig gezag bij de moeder, betrokkenheid van de vader en contact tussen de vader en [minderjarige] niet in de weg staat.
4.14
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van moeder dat het gezag over de [minderjarige] , geboren te Roosendaal op [geboortedag] 2006 voortaan alleen aan haar toekomt toewijzen.
4.15
De rechtbank hecht er waarde aan haar oordeel ook aan [minderjarige] uit te leggen, hetgeen zij in de navolgende alinea zal proberen te doen.
Beste [minderjarige] ,
Op 27 februari 2022 heb je de rechtbank een brief gestuurd. De rechtbank vindt het belangrijk om ook aan jou te laten weten wat haar beslissing is. De rechtbank heeft daarom hieronder geprobeerd om eenvoudig uit te leggen wat zij heeft besloten.
De rechtbank heeft besloten om je moeder het eenhoofdig gezag te geven. Dat betekent dat je vader geen gezag meer heeft en je moeder wel. De rechtbank doet dat omdat je vader al heel lang niet meer in jouw leven betrokken is, hij weet niet wat je ontwikkeling is, hoe je gedrag is en wat je nodig hebt. Bovendien heb jij de rechtbank laten weten, en dat heeft je moeder ook bevestigd, dat je het niet fijn vindt dat je vader nog iets over je te zeggen heeft. Je lijkt daar onnodig veel last van te hebben.
Tegelijkertijd vindt de rechtbank het wel belangrijk dat je contact met je vader zal hebben. Dat staat echter los van de vraag wie het gezag heeft. Je moeder heeft de rechtbank ook laten weten dat zij je zal helpen als jij weer contact wil met je vader. Dat je vader geen gezag heeft, betekent trouwens niet dat hij niet om je geeft en er niet voor je wil zijn. Je vader heeft de rechtbank meermalen vertelt dat de afgelopen periode voor hem een moeilijke periode was, maar dat hij altijd aan je heeft gedacht, er voor je wil zijn en dat je altijd welkom bent.
De (kinder)rechter.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren te Roosendaal op [geboortedag] 2006, voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Voorn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022 in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: