ECLI:NL:RBZWB:2022:1752

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
C/02/394992/JE RK 22-313
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen met zorgen over identiteitsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 17 maart 2021 en zou aflopen op 17 maart 2022. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat er zorgen zijn over de identiteitsontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft de zorgregeling eenzijdig stopgezet, wat heeft geleid tot een gebrek aan zicht op de thuissituatie bij de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI heeft geprobeerd om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen, maar dat de doelen nog niet zijn behaald. De kinderen ondergaan diagnostisch onderzoek om meer inzicht te krijgen in hun problematiek. De vader van de kinderen steunt het verzoek van de GI en geeft aan dat de situatie van [minderjarige 2] is verbeterd sinds hij bij hem woont. De moeder heeft echter moeite met de samenwerking met de hulpverlening en voelt zich niet gehoord.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn, vooral door het gebrek aan contact met de andere ouder. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 17 maart 2023, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/394992 / JE RK 22-313
Datum uitspraak: 10 maart 2022

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

[naam] ,

locatie Eindhoven, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2013 te Goes,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[naam] , geboren op [geboortedag] 2011 te Goes,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. de Nooijer, te Middelburg,

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 22 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 23 februari 2022;
- het aanvullend stuk, ingediend door de GI op 7 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 7 maart 2022;
- de brief van mr. de Nooijer van 8 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 8 maart 2022.
Op 10 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een zittingsvertegenwoordiger namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
Bij beschikking van 17 maart 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 17 maart 2022.
[minderjarige 1] woont bij de moeder. [minderjarige 2] woont bij de vader.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De GI handhaaft het verzoek. Gedurende de ondertoezichtstelling is er gewerkt om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen, echter de GI moet concluderen dat de doelen nog niet behaald zijn. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] gaan op dit moment naar Dok018 voor (aanvullende) diagnostiek om meer zicht te krijgen op de kind-eigen problematiek, trauma en hechting. Voor [minderjarige 2] betreft dit aanvullende diagnostiek, aangezien hij eerder een diagnostisch onderzoek heeft ondergaan bij Dok018. Voor [minderjarige 1] is het echter haar eerste diagnostisch onderzoek. Vanuit de resultaten van het diagnostisch onderzoek kan er concreter gekeken worden naar wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder nodig hebben voor hun algehele ontwikkeling. Vanuit daar zal er passende hulpverlening gestart worden. Het gedrag van [minderjarige 2] is de laatste maanden aanzienlijk verbeterd, hij is minder vaak boos en verdrietig. Sinds Vivet driemaal in de week bij de vader komt laat de vader een positieve ontwikkeling zien in zijn opvoedvaardigheden. De komende periode moet de stijgende lijn bij de vader verder voortgezet en gestabiliseerd worden om toe te werken naar goed genoeg ouderschap. De moeder geeft geen uitvoering aan de omgangsregeling die wel in het belang van de kinderen wordt geacht. [minderjarige 2] heeft veel last van het feit dat hij de moeder en [minderjarige 1] niet ziet. Vanuit de begeleiding van Vivet worden er geen zorgen gezien waarom de begeleide omgang geen plaats zou kunnen vinden. Het hulpverleningstraject bij de moeder stagneert echter. De moeder wil niet in gesprek gaan met Vivet en er is sinds medio november onvoldoende zicht op de situatie waarin [minderjarige 1] opgroeit bij de moeder. De samenwerking tussen de GI en de moeder verloopt zeer moeizaam. Om het vertrouwen van de moeder in de hulpverlening te vergroten heeft de GI intern en bij Vivet geregeld dat er een nieuwe hulpverleners met de moeder aan de slag gaan. De komende periode is het voor beide kinderen van belang dat er een situatie ontstaat waarbij beide kinderen onbelast contact met beide ouders kunnen hebben, om de zorgen over hun identiteitsontwikkeling te verminderen. Ten aanzien van de situatie bij moeder is het van belang dat de moeder hulpverlening accepteert en dat er ook bij de moeder meer zicht komt op haar opvoedvaardigheden en er toegewerkt kan worden naar goed genoeg ouderschap.
Door en namens de moeder wordt aangevoerd dat zij wel altijd bereid is geweest om mee te werken aan de hulpverlening en de omgang maar dat zij zich niet of onvoldoende gehoord voelt door de jeugdbeschermer van de GI en de hulpverlener van Vivet die bij de vader betrokken is. Ten onrechte wordt een negatief beeld van de moeder geschetst. De moeder heeft zelf hulpverlening ingeschakeld omdat zij zich veel zorgen maakt om [minderjarige 2] bij de vader thuis. Met de vorige jeugdbeschermer van de GI had de moeder wel een goede samenwerking en deze jeugdbeschermer overwoog [minderjarige 2] in oktober 2021 bij de vader uit huis te plaatsen gelet op de zorgen in zijn thuissituatie. De zaak is vervolgens intern overgedragen aan een andere jeugdzorgwerker die een netwerkberaad heeft ingepland op een datum waarop de moeder niet aanwezig kon zijn. Het beraad werd echter niet verplaatst. Er heeft ook nooit een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen de moeder en de jeugdzorgwerker. De moeder heeft er onvoldoende vertrouwen in dat zij op een prettige manier met de huidige jeugdzorgwerker kan samenwerken. De moeder heeft inmiddels een eerste afspraak ingepland staan met een nieuwe hulpverlener vanuit Vivet en zij is akkoord om opnieuw de samenwerking aan te gaan met een nieuwe jeugdzorgwerker vanuit de GI. De moeder wil niets liever dan een prettige samenwerking en is bereid zich hiervoor in te zetten. De moeder kan instemmen met de verlenging van de ondertoezichtstelling nu deze maatregel in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Door de vader wordt aangevoerd dat hij het eens met het verzoek van de GI. De vader vindt het fijn dat er door de ondertoezichtstelling een extra paar ogen meekijkt die zien wat er echt gaande is met de kinderen. [minderjarige 2] woont nu twee jaar bij de vader. Het gaat nu echt veel beter met [minderjarige 2] en met de vader zelf. Driemaal in de week komt er iemand langs vanuit de hulpverlening (Vivet) om mee te kijken op bepaalde momenten op de dag zoals bij het eten, het naar bed gaan of het opstaan en naar school gaan. Deze hulpverlening loopt al van voor de ondertoezichtstelling omdat [minderjarige 2] op sommige momenten net iets meer aandacht nodig had. [minderjarige 2] is nu heel erg tot rust gekomen en is van de situatie dat hij absoluut niet naar school wilde naar een situatie gegaan waarin hij zichzelf aankleed en zelf naar school fietst. [minderjarige 2] heeft het er wel moeilijk mee dat hij zijn zusje niet ziet en is boos op de moeder en wil haar nu niet zien. De vader wil dat de moeder zich weer aan de afspraken gaat houden. Vroeger kwam [minderjarige 1] heel vaak bij de vader. De vader zou haar het liefst ieder weekend weer zien en het liefst de hele week voor haar zorgen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat wordt voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. De kinderen worden nog altijd ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zo zijn er zorgen over de identiteitsontwikkeling nu zij langdurig geen contact hebben met de andere ouder en zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling omdat de kinderen belast worden met de communicatie problemen en het wantrouwen tussen de beide ouders. Het afgelopen jaar is de zorgregeling waarbij er sprake was van begeleid contact eenzijdig stopgezet door de moeder. Inmiddels is er al een aantal maanden weinig tot helemaal geen contact meer geweest tussen [minderjarige 1] en de vader, tussen [minderjarige 2] en de moeder en ook niet tussen de kinderen onderling. De afgelopen periode worden er door school zorgen geuit over het gedrag en de afwezigheid [minderjarige 1] . Hoewel de moeder verschilt van mening over de interpretatie van de zorgen zijn dit mogelijk signalen van overbelasting of het ervaren van stress bij [minderjarige 1] . Er is onvoldoende zicht op de situatie van [minderjarige 1] bij de moeder nu de moeder om haar moverende redenen de afgelopen periode niet langer met de hulverlening wilde meewerken. Het is dan ook van groot belang dat de moeder de komende periode opnieuw de samenwerking met de hulpverlening aangaat en de handreiking van de hulpverlening zal aannemen waarbij zowel bij Vivet als door de GI een nieuwe hulpverlener bij de moeder betrokken wordt. De vader en [minderjarige 2] zijn een positieve weg ingeslagen en gezien wordt dat het steeds beter gaat met [minderjarige 2] . Het is van belang dat deze positieve lijn bestendigd gaat worden. De komende periode moet gewerkt worden aan een goede zorgregeling voor beide kinderen waarbij zij onbelast contact met de andere ouder en met elkaar kunnen hebben. Ook zal de komende periode verder onderzocht moeten worden of en welke hulpverlening de minderjarigen nodig hebben. De kinderrechter zal gezien het voorgaande de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de verzochte duur van een jaar.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 17 maart 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2022 door mr. M. Voorn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, als griffier.
(sk)
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 24 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.