Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat de goederen, zoals genoemd in de tenlastelegging, bestemd waren voor professionele of grootschalige teelt van hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat er grote hoeveelheden goederen aanwezig waren die duidden op een professionele hennepteelt, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging.
De rechtbank oordeelde dat de politie onvoldoende diepgaand onderzoek had gedaan naar de administratie van het bedrijf van de verdachte en dat er geen getuigen waren gehoord die konden bevestigen dat de verdachte of zijn medeverdachte goederen hadden verhandeld die bestemd waren voor hennepteelt. De rechtbank concludeerde dat het enkel aantreffen van goederen niet voldoende bewijs opleverde voor de beschuldiging. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en werd de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak voor een gedegen onderzoek in strafzaken, vooral wanneer het gaat om beschuldigingen van professionele hennepteelt. De rechtbank heeft de beslissing op openbare zitting uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.