ECLI:NL:RBZWB:2022:1749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
02-255997-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor overtreding van artikel 11a van de Opiumwet wegens onvoldoende bewijs van professionele teelt

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat de goederen, zoals genoemd in de tenlastelegging, bestemd waren voor professionele, beroepsmatige of grootschalige teelt van hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander goederen in zijn bezit had die hij verkocht, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze gebruikt werden voor de teelt van hennep. De officier van justitie stelde dat er grote hoeveelheden goederen aanwezig waren in het pand van de verdachte, die duidden op een professionele hennepteelt. De verdediging betwistte echter dat er voldoende bewijs was voor deze beschuldigingen en wees op de onvolledigheid van het politieonderzoek.

De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet overtuigend was. Er was geen gedegen onderzoek gedaan naar de administratie van de verdachte en er waren geen getuigen gehoord. De rechtbank concludeerde dat het enkel aantreffen van goederen niet voldoende was om te bewijzen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-255997-20
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1964, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-samen met een ander spullen in zijn bezit heeft gehad die hij verkocht en waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze spullen gebruikt worden om op bedrijfsmatige of beroepsmatige wijze hennep te telen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Er waren grote hoeveelheden voedingsmiddelen, steenwol, strijkzakken en dergelijke goederen aanwezig in het pand waar hij werkzaam was, alsmede vijverfolie. Het pand had geen bedrijfsnaam op de gevel, had geblindeerde ramen en beveiligingscamera’s buiten. In het pand hingen zakjes met zaadjes voor groenten en fruit en die waren grotendeels over de datum. Dat wekt de schijn dat deze als dekmantel daar hingen om het beeld te schetsen dat daarvoor de voedingsmiddelen werden verkocht. De administratie was niet op orde en alle in- en verkoop werd contant gedaan. In de periode van januari tot 14 november 2019 was 73% van de goederen hennep gerelateerd. Gelet op deze omstandigheden, moet verdachte ernstige reden hebben gehad om te vermoeden dat de goederen die bij hem werden aangekocht, werden aangewend om op beroepsmatige of bedrijfsmatige wijze hennep te telen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Niet kan worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte goederen voorhanden hebben gehad, te koop hebben aangeboden of verhandeld hebben die bedoeld waren voor de beroepsmatige of bedrijfsmatige teelt van hennep. Het politieonderzoek is onvolledig. Er is geen gedegen onderzoek gedaan naar de administratie over de jaren 2016 tot en met 2019 nu alleen de inkoop van 2019 is onderzocht. Er zijn geen getuigen gehoord. Er is geen hardware apparatuur ten behoeve van een hennepkwekerij (zoals lampen, armaturen, luchtfilters) aangetroffen in het pand. Er is eveneens geen bewijs dat zij wisten dan wel ernstige reden hadden dit te vermoeden. Eerder zijn er contra-indicaties. De wel aanwezige goederen, met name voedingsstoffen in vloeibare vorm, worden via internet immers ook verkocht door tuincentra en bijvoorbeeld [bedrijf 2] . Gelet op al deze omstandigheden dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting en door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel stelt strafbaar degene die, onder meer, voorwerpen te koop aanbiedt of voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij zijn bestemd tot het telen van
hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet, dan wel tot het grootschalig telen van hennep als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.Artikel 11a van de Opiumwet richt zich niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt en/of grootschalige teelt.
De politie is op 14 november 2019 naar aanleiding van een opsporingsonderzoek naar het bedrijf ‘ [bedrijf 1] ’ binnengetreden in het bedrijfspand gevestigd aan de [adres 2] . In dit pand heeft de politie een groot aantal goederen, zoals genoemd in de tenlastelegging, inbeslaggenomen. Nog dezelfde dag heeft de officier van justitie Hendriks een bevel tot vernietiging van deze goederen gegeven.
De rechtbank merkt op dat waarheidsvinding niet stopt op het moment dat de goederen door de politie worden aangetroffen. Het enkel door de politie aantreffen en beschrijven van de aangetroffen goederen leidt niet één-op-één tot het bewijs voor bovengenoemd verwijt. Er dient nader onderzoek te worden gedaan.
Voldoende bewijs dat de goederen, zoals genoemd in de tenlastelegging, bestemd waren voor
de professionele, beroepsmatige of grootschalige teelt, ontbreekt. Dat verdachte dat wist of ernstige reden had dat te vermoeden blijkt eveneens onvoldoende uit het dossier.
Zoals door de verdediging terecht is opgemerkt, is er bijvoorbeeld geen diepgravend onderzoek gedaan naar de (gehele) administratie van ‘ [bedrijf 1] Enkel het boekjaar 2019 is oppervlakkig door verbalisant [verbalisant] bekeken (zie pagina 33 en 34 proces-verbaal) Daaruit is niet gebleken dat verdachte, zijn mededader, of de rechtspersoon goederen heeft verkocht of voorhanden heeft gehad ten behoeve van professionele en/of grootschalige teelt.
Daarnaast zijn er bijvoorbeeld geen klanten van voornoemde onderneming door de politie als getuige bevraagd om vast te kunnen stellen aan wie en door wie van ‘ [bedrijf 1] producten werden verkocht die gebruikt kunnen worden bij de hennepteelt.
Enkel de in het dossier aanwezige lijst van inbeslaggenomen goederen in combinatie met de ‘scan’ vanuit de politie van de boekhouding van ‘ [bedrijf 1] van het boekjaar 2019 vormen geen bewijs voor hetgeen verdachte wordt verweten. Het feit dat de politie constateert dat er geen bedrijfsnaam op de gevel van het pand staat, er beveiligingscamera’s hangen buiten het bedrijfspand, de ramen van het pand zijn geblindeerd, en er zakjes groentezaad in het pand worden aangetroffen die over de datum zijn, maakt dit niet anders.
De rechtbank acht, gezien het voorgaande daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. A. Hello en mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.