ECLI:NL:RBZWB:2022:1710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8707
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Buitelaar, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 augustus 2020, waarin zijn WAO-uitkering werd herzien. De herziening betrof de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, die door het UWV was vastgesteld op 55 tot 65% per 7 april 2020. Eiser was niet verschenen op de zitting, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiser had eerder een WAO-uitkering ontvangen met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Het UWV had na een herbeoordeling de uitkering verlaagd, wat leidde tot het indienen van bezwaar door eiser. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had geen nieuwe informatie overgelegd die de rechtbank zou doen twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.

De rechtbank oordeelde dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend waren voor eiser. De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,18% en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 april 2022, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8707 WAO

uitspraak van 5 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C. Buitelaar,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 augustus 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de herziening van zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 22 februari 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als algemeen reserve. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege gezondheidsklachten.
De rechtsvoorganger van het UWV -het GAK- heeft aan eiser een WAO-uitkering toegekend met ingang van 18 januari 2001. Voorafgaand aan de herziening werd de uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 6 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV de WAO-uitkering van eiser herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65% met ingang van 7 april 2020.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 april 2020 heeft vastgesteld op 55 tot 65%.
3.
Wettelijk kader
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.1
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiser bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur. Volgens de verzekeringsarts is voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een stoornis waardoor er beperkingen bestaan in het uitvoeren van activiteiten. Er is echter geen indicatie om aan te nemen dat er bij eiser sprake is van een toestand zonder enige mogelijkheden. Tijdens het spreekuur is er ook geen algehele inactiviteit naar voren gekomen. De verzekeringsarts acht de beperkingen van eisers belastbaarheid aannemelijk maar ziet ook resterende functionele mogelijkheden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn door de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 januari 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft eveneens het dossier van eiser bestudeerd. Verder heeft hij eiser telefonisch gehoord en heeft hij informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Door de verzekeringsarts b&b is gerapporteerd dat uit de informatie van de huisarts niet blijkt dat op de datum in geding sprake is van een ernstigere medische situatie dan waar eerder vanuit werd gegaan, of van ernstigere beperkingen. In de FML is met de verschillende beperkingen vanuit de actuele fysieke problematiek en de klachten als gevolg van staar rekening gehouden. Eisers standpunt dat de beperkingen zijn onderschat, wordt door de verzekeringsarts b&b dan ook niet gevolgd. De conclusie van de verzekeringsarts b&b is dat de beperkingen door de verzekeringsarts juist zijn vastgelegd in de FML van 23 januari 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft meer en ernstiger (medische) beperkingen dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder artroseklachten aan de heupen, polsen, schouder en rug en chronische lymfatische leukemie. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van deze klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om eiser te volgen in zijn stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat, nu deze stelling op geen enkele wijze nader door hem is onderbouwd.
Daarom gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 23 januari 2020.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: receptionist (Sbc-code 315120), commercieel administratief medewerker (Sbc-code 516110) en telefonist (centrale)/medewerker callcenter (outbound) (Sbc-code 315174).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,18%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 april 2020 heeft vastgesteld op 55,18% en eiser heeft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 5 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.