Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Buitelaar, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 augustus 2020, waarin zijn WAO-uitkering werd herzien. De herziening betrof de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, die door het UWV was vastgesteld op 55 tot 65% per 7 april 2020. Eiser was niet verschenen op de zitting, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een gemachtigde.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiser had eerder een WAO-uitkering ontvangen met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Het UWV had na een herbeoordeling de uitkering verlaagd, wat leidde tot het indienen van bezwaar door eiser. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had geen nieuwe informatie overgelegd die de rechtbank zou doen twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.
De rechtbank oordeelde dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend waren voor eiser. De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,18% en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 april 2022, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.