ECLI:NL:RBZWB:2022:1670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
02/128812-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling met vrijspraak voor poging tot doodslag na geweldsincident

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 mei 2021 in Tilburg betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft een verwarde man, die zich vervelend gedroeg, meermalen geslagen en geschopt. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 21 maart 2022 heeft de officier van justitie zijn standpunt toegelicht, terwijl de verdediging de ontkenning van de beschuldigingen naar voren bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een geweldsincident waarbij de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldiging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel, gezien de aard en de intensiteit van het geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 dagen en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/128812-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [plaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. F.L. Donders, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de bepaalde partij [slachtoffer] heeft mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem te slaan en te schoppen, dan wel dat hij aldus samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Door het veelvuldig slaan en schoppen tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer] is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet kan worden vastgesteld dat tegen het hoofd van [slachtoffer] is geschopt nu verdachte deze gedraging ontkent en dit ook niet op de beelden te zien is. Het letsel aan het gezicht kan ook zijn veroorzaakt door het slaan en/of het op de grond vallen. Ook indien wordt vastgesteld dat tegen het hoofd is geschopt, dient vrijspraak te volgen omdat verdachte geen opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Er is niet vast te stellen met welke kracht is geschopt en waar [slachtoffer] is geraakt, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de kans op de dood aanmerkelijk was. Ook ten aanzien van de poging tot zware mishandeling is het lastig vast te stellen hoe hard is gestompt, geslagen en geschopt en waar [slachtoffer] precies is geraakt. Het feit dat er geen sprake was van botbreuken impliceert dat geen sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 16 mei 2021 in Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachte [naam] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] stond voor de [bedrijf] toen verdachte ineens op hem af kwam rennen. Daarop rende [slachtoffer] weg en verderop, op de hoek van de straat, deed hij zijn handen in de lucht en bleef hij stilstaan. Vervolgens gaf verdachte [slachtoffer] met kracht meerdere vuistslagen in zijn gezicht, waardoor [slachtoffer] ten val kwam. Daarna schopte verdachte meerdere keren met kracht tegen zijn lichaam. Op dat moment kwam [naam] aangerend en schopte die meermalen met kracht tegen het lichaam van [slachtoffer] . Op het moment dat [slachtoffer] opstond, pakte [naam] hem van achteren vast en gooide hem tegen een auto aan. Verdachte en [naam] sloegen vervolgens wederom meermalen met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van [slachtoffer] , die hierdoor letsel aan zijn gezicht, een hersenschudding en een gekneusde hand heeft opgelopen.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank, gelet op wat zij zelf op de camerabeelden heeft waargenomen, van oordeel dat kan worden vastgesteld dat door verdachte en medeverdachte richting het hoofd is geschopt, maar dat uit de beelden niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het hoofd daarbij ook daadwerkelijk is geraakt. De rechtbank acht het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] niet overtuigend bewezen.
Medeplegen
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt. Voor medeplegen is vereist een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en medeverdachte hebben geweld gepleegd tegen [slachtoffer] , bestaande uit het meermalen met gebalde vuist slaan tegen het hoofd en lichaam en het meermalen schoppen tegen het lichaam. Er is duidelijk sprake van een gezamenlijke uitvoering van het geweld en daarmee van medeplegen. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen, ook wanneer deze door de medeverdachte zijn verricht.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte of zijn medeverdachte het volle opzet hadden op de dood van [slachtoffer] , in die zin dat het echt hun bedoeling was om [slachtoffer] te doden.
Door de officier van justitie is betoogd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt dat van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] sprake is wanneer verdachte de aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de vaststelling dat meerdere malen met kracht met gebalde vuist is geslagen tegen het hoofd en lichaam en is geschopt tegen het lichaam van [slachtoffer] niet tot de conclusie leiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Dit volgt ook niet uit het geconstateerde letsel. De rechtbank acht dan ook voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van voorwaardelijk opzet. Gelet op de grote hoeveelheid geweld gericht tegen het lichaam en hoofd van [slachtoffer] , uitgeoefend door twee personen en met kracht, is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zeker aanwezig is geweest. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande het medeplegen van de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 mei 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij (verdachte) en zijn mededader met dat opzet
- [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en lichaam gestompt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] ten val kwam en vervolgens
- [slachtoffer] meermalen tegen diens hoofd en lichaam gestompt en tegen het lichaam geschopt en vervolgens
- [slachtoffer] (terwijl hij weer was opgestaan) van achteren vastgepakt en tegen een auto aangegooid en
- [slachtoffer] (wederom) tegen het hoofd en het lichaam gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Door het incident heeft hij zijn zaak zes weken moeten sluiten. Verdachte heeft drie dagen in voorarrest doorgebracht en heeft een blanco strafblad. Ook dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden voorafgaand aan het incident. De verdediging betoogt te volstaan met een grotendeels voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de nacht van 16 mei 2021, samen met zijn vader, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slachtoffer was een (naar later bleek psychotische) man die zich vervelend gedroeg bij de horecazaak van verdachten. De politie was gebeld, maar kwam niet en verdachte ging niet weg. Dit ontaardde in grof geweld tegen het slachtoffer. Beide mannen hebben meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer gestompt en meermalen met kracht tegen zijn lichaam geschopt. Dit alles is te zien op de camerabeelden van het incident die ook ter terechtzitting zijn getoond en door de rechtbank als schokkend zijn ervaren. Daaruit blijkt ook dat het geweldsincident is begonnen doordat verdachte op het slachtoffer kwam afgestormd. Irritant gedrag van het slachtoffer voorafgaand aan het incident kan op geen enkele wijze een rechtvaardiging zijn om hem vervolgens te stompen en schoppen.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een gewelddadige aanval is voor een slachtoffer bijzonder beangstigend. Slachtoffers van een dergelijk delict kunnen in de regel nog geruime tijd lijden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Daarnaast is een dergelijk gewelddadig optreden op de openbare weg zeer schokkend voor omstanders en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft een blanco strafblad.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met wat de verdediging ter zitting heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan de door de officier van justitie geëiste straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen bedraagt 3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Indien er sprake is van een poging, wordt de straf met één derde verminderd.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook meegewogen de omstandigheden voorafgaand aan het incident en het feit dat verdachte spijt heeft betuigd. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank die gevangenisstraf beperken tot de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Om recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde zal de rechtbank aan verdachte wel ook een forse taakstraf opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 3 dagen en een taakstraf van 200 uur passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor het feit een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ondanks dat het slachtoffer ook een klein aandeel heeft gehad in het geheel, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade alleszins redelijk. Zij zal de gevorderde schadevergoeding volledig toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 1.000,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
20 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. M. Breeman en
mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2022.