ECLI:NL:RBZWB:2022:1668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
02/128789-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot doodslag en zware mishandeling

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. R.T.A.G. Keller, ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij niet had geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer, en dat zijn rol in het geweldsincident beperkt was.

De rechtbank onderzocht de betrokkenheid van de verdachte bij het geweldsincident dat op 16 mei 2021 in Tilburg plaatsvond. Het slachtoffer, [slachtoffer], was meermalen geslagen en geschopt door de medeverdachten, terwijl de verdachte slechts een beperkte rol had gespeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte met opzet het slachtoffer wilde doden of zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor medeplegen niet was aangetoond, en sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank bepaalde dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. B.A.S.E. Maandag, en de rechters mr. M. Breeman en mr. H.E. Goedegebuur, in aanwezigheid van griffier mr. A. van Krevel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/128789-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de bepaalde partij [slachtoffer] heeft mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem te slaan en te schoppen, dan wel dat hij aldus samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Door het veelvuldig slaan en schoppen tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer] is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag. Verdachte ontkent te hebben geschopt tegen het hoofd van aangever. Uit de camerabeelden kan niet worden afgeleid dat aangever tegen het hoofd is geschopt. De overige geweldshandelingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat ook daarvoor vrijspraak dient te volgen. Er is evenmin sprake van medeplegen, gelet op de beperkte rol van verdachte. Verdachte dient integraal te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 16 mei 2021 in Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij meermalen tegen zijn hoofd en lichaam gestompt en tegen zijn lichaam geschopt, waardoor hij een hersenschudding en een gekneusde hand heeft opgelopen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft verricht en zo ja, of dit kan worden gekwalificeerd als (het medeplegen van) een poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit het volgende af. Nadat medeverdachte [medeverdachte 2] voor de [eetgelegenheid] op [slachtoffer] afstormde, is [slachtoffer] weggerend. Toen [slachtoffer] verdachte passeerde, heeft verdachte [slachtoffer] een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Uit het dossier en de camerabeelden blijkt dat verdachte vrijwel niet deel heeft genomen aan de geweldshandelingen die daarna door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn verricht. Hierbij is [slachtoffer] veelvuldig met kracht met gebalde vuist tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en tegen zijn lichaam geschopt. Verdachte heeft zich hierbij vooral afzijdig gehouden. Aan het begin lijkt hij een knietje of een schop te geven en later, op het moment dat [slachtoffer] bij de auto stond, heeft verdachte hem éénmaal tegen zijn lichaam geschopt.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn handelen [slachtoffer] wilde doden dan wel zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen en evenmin dat hij de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, in het leven heeft geroepen en bewust heeft aanvaard.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte dan als medepleger kan worden aangemerkt van de tenlastegelegde poging doodslag, dan wel poging zware mishandeling.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde feit is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht.
De conclusie luidt dan ook dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling. Hoewel verdachte dus geweldshandelingen heeft gepleegd ten opzichte van [slachtoffer] , zal de rechtbank verdachte integraal van het tenlastegelegde feit vrijspreken. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat mishandeling of openlijke geweldpleging niet aan verdachte ten laste is gelegd, maar uitsluitend poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor het feit een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- bepaalt dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. M. Breeman en
mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2022.