Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. R.T.A.G. Keller, ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij niet had geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer, en dat zijn rol in het geweldsincident beperkt was.
De rechtbank onderzocht de betrokkenheid van de verdachte bij het geweldsincident dat op 16 mei 2021 in Tilburg plaatsvond. Het slachtoffer, [slachtoffer], was meermalen geslagen en geschopt door de medeverdachten, terwijl de verdachte slechts een beperkte rol had gespeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte met opzet het slachtoffer wilde doden of zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor medeplegen niet was aangetoond, en sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank bepaalde dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. B.A.S.E. Maandag, en de rechters mr. M. Breeman en mr. H.E. Goedegebuur, in aanwezigheid van griffier mr. A. van Krevel.