Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis uitgesproken in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van het Ministerie van Defensie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft behaald, maar dat dit voordeel nihil is, omdat de toegewezen schadevergoeding aan het Ministerie van Defensie het wederrechtelijk verkregen voordeel overstijgt. De officier van justitie had een ontnemingsbedrag van € 597.700,96 gevorderd, gebaseerd op een rapport van de Koninklijke Marechaussee. De verdediging betwistte de hoogte van dit bedrag en wees op de schadevergoedingsvordering van het Ministerie van Defensie.
De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien. Na aftrek van bedrijfskosten en andere relevante bedragen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 423.714,30 bedroeg. Echter, omdat de betrokkene verplicht was tot betaling van een schadevergoeding van € 446.774,70 aan het Ministerie van Defensie, was het netto voordeel voor de betrokkene negatief. Daarom heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 0,-.
De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op 5 april 2022.