ECLI:NL:RBZWB:2022:1664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
05-192624-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na oplichting van het Ministerie van Defensie

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis uitgesproken in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van het Ministerie van Defensie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft behaald, maar dat dit voordeel nihil is, omdat de toegewezen schadevergoeding aan het Ministerie van Defensie het wederrechtelijk verkregen voordeel overstijgt. De officier van justitie had een ontnemingsbedrag van € 597.700,96 gevorderd, gebaseerd op een rapport van de Koninklijke Marechaussee. De verdediging betwistte de hoogte van dit bedrag en wees op de schadevergoedingsvordering van het Ministerie van Defensie.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien. Na aftrek van bedrijfskosten en andere relevante bedragen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 423.714,30 bedroeg. Echter, omdat de betrokkene verplicht was tot betaling van een schadevergoeding van € 446.774,70 aan het Ministerie van Defensie, was het netto voordeel voor de betrokkene negatief. Daarom heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 0,-.

De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op 5 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 05/192624-21
vonnis van de rechtbank van 5 april 2022
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.
Willemsen wordt hierna aangeduid als betrokkene.

1.De procedure

Betrokkene is op 5 april 2022 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor onder meer de oplichting van het Ministerie van Defensie tot de in die uitspraak vermelde straf en tot betaling van schadevergoeding aan het Ministerie van Defensie.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. P.A. de Boer en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd tot een ontnemingsbedrag van € 597.700,96.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van het Ministerie van Defensie. Betrokkene heeft daarmee een voordeel behaald ter hoogte van het hiervoor genoemde bedrag. Dit bedrag is gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ (het rapport) van de Koninklijke Marechaussee van 31 augustus 2020 en de ter zitting gemaakte correcties op de berekening.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging wijst erop dat het gevorderde ontnemingsbedrag niet overeenkomt met de hoogte van de schadevergoedingsvordering die het Ministerie van Defensie als benadeelde partij heeft ingediend in de hoofdzaak. Op het totaal van de factuurbedragen die door het Ministerie van Defensie zijn betaald, moet daarnaast het wederrechtelijk verkregen voordeel dat [naam] heeft genoten in mindering worden gebracht, evenals de gemaakte kosten en de afgedragen btw.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het rapport is het wederrechtelijk verkregen voordeel na aftrek van bedrijfskosten berekend op € 554.309,93. In de hoofdzaak is overwogen dat een bedrag van € 101.382,69 aan btw is betaald. Dit bedrag aan afgedragen btw is in het rapport niet meegenomen, zodat dit alsnog in mindering moet worden gebracht. Uit het vonnis in de hoofdzaak van [naam] volgt dat zij het bedrag van € 29.212,94 heeft behouden, naar aanleiding van een van de oplichtingsfeiten gepleegd door betrokkene, waaraan [naam] medeplichtig is. Nu dit bedrag niet naar betrokkene is gegaan, moet naar het oordeel van de rechtbank ook dit in mindering worden gebracht bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het rapport, onvolledig is. Het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt, na aftrek van de hiervoor genoemde bedragen, € 423.714,30.
In artikel 36e, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat bij bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht. In dit geval is betrokkene in de hoofdzaak verplicht tot betaling van een schadevergoeding aan het Ministerie van Defensie ten bedrage van € 446.774,70 Dit bedrag overstijgt het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel, waardoor het voordeel voor verdachte onder aan de streep negatief is.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het terug te betalen bedrag vaststellen op € 0,-.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
nihil.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 0,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2022.