ECLI:NL:RBZWB:2022:1660

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
05-192624-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van het Ministerie van Defensie door een voormalig werknemer met valsheid in geschrifte en misbruik van persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van het Ministerie van Defensie voor een totaalbedrag van € 584.157,39. De verdachte, geboren in 1985, was werkzaam bij het Ministerie van Defensie en heeft gedurende een periode van vier jaar op een planmatige wijze zijn werkgever opgelicht door valse facturen in te dienen voor niet geleverde onderdelen van het legervoertuig Bushmaster. Naast oplichting is de verdachte ook schuldig bevonden aan valsheid in geschrifte, het wederrechtelijk gebruik maken van andermans persoonsgegevens en het plaatsen van een keylogger op de computers van medewerkers van het ministerie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie en de impact van de straf op zijn werk en inkomen. De vordering van het Ministerie van Defensie tot schadevergoeding is toegewezen, met een totaalbedrag van € 446.774,70, na aftrek van btw en wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan het ministerie gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 05/192624-21
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.A. de Boer, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] , althans alleen, het Ministerie van Defensie heeft opgelicht voor een bedrag van € 484.530,94;
feit 2: samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] , althans alleen, het Ministerie van Defensie heeft opgelicht voor een bedrag van € 58.424,18;
feit 3: samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] , althans alleen,het Ministerie van Defensie heeft opgelicht voor een bedrag van € 49.854,75;
feit 4: zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte;
feit 5: wederrechtelijk gebruikt heeft gemaakt van identificerende persoonsgegevens;
feit 6: een technisch hulpmiddel, dat hoofdzakelijk geschikt is tot het plegen van computervredebreuk, voorhanden heeft gehad en dit hulpmiddel heeft geplaatst op de computers van de medewerkers van het Ministerie van Defensie, waardoor de toetsaanslagen van deze medewerkers werden geregistreerd en verstuurd naar verdachte, waardoor hij zich toegang kon verschaffen tot de geautomatiseerde werken van het Ministerie van Defensie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 tot en met feit 6 en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 4 tot en met feit 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 tot en met feit 3 heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte vrij te spreken van het bestanddeel medeplegen, aangezien de bijdrage van de medeverdachte van onvoldoende gewicht was om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Voor feit 1 en feit 3 heeft de raadsvrouw tevens verzocht om een andere en kortere pleegperiode bewezen te verklaren dan ten laste is gelegd. Voor feit 1 dient de pleegperiode volgens de raadsvrouw te worden vastgesteld op 8 mei 2015 tot en met 2 maart 2016 en bij feit 3 gaat het alleen om de betaling op 6 december 2018. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich ook voor feit 1 tot en met feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank acht dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend.
Verdachte zal van het medeplegen worden vrijgesproken nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank zal bij de bewezenverklaring van dit feit uitgaan van een kortere pleegperiode dan ten laste is gelegd. Als beginpunt van de pleegperiode zal worden uitgegaan van 8 mei 2015, aangezien dit de datum is geweest dat verdachte de handelsnaam van [naam 1] via een wijzigingsformulier bij de Kamer van Koophandel heeft veranderd in [naam 2] . Als einddatum zal de rechtbank de datum van 8 maart 2016 aanhouden, omdat op deze datum het laatste door Defensie overgemaakte bedrag (naar aanleiding van de valse facturen) op de rekening van [naam 2] is bijgeschreven. Op 8 maart 2016 was de oplichting daarom voltooid.
Feit 2:
De rechtbank acht dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend.
Verdachte zal van het medeplegen worden vrijgesproken nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat er bij de oplichting sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] .
Feit 3:
De rechtbank acht dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend.
Verdachte zal van het medeplegen worden vrijgesproken nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat er bij de oplichting sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank zal bij de bewezenverklaring van dit feit uitgaan van een kortere pleegperiode dan ten laste is gelegd. Als beginpunt zal net als bij feit 1 worden uitgegaan van 8 mei 2015. Als einddatum zal de rechtbank de datum van 20 december 2018 aanhouden. Op deze datum is het bedrag, dat door het Ministerie van Defensie naar aanleiding van de in de tenlastelegging genoemde factuur bij dit feit is betaald, op de rekening van [naam 2] bijgeschreven. Op 20 december 2018 was de oplichting daarom voltooid.
Feiten 4 tot en met 6:
De rechtbank acht deze feiten op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft deze feiten bekend.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:op meer tijdstippen in de periode van 8 mei 2015 tot en met 8 maart 2016 in Nederland,
meermalen, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie van Defensie heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 484.530,94 euro, hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- in strijd met de waarheid onderdelen ten behoeve van een legervoertuig, type Bushmaster verkocht en geleverd aan het Ministerie van Defensie, immers heeft verdachte
- een eenmanszaak, genaamd [naam 2] opgericht met als activiteiten technisch speur- en ontwikkelingswerk en het aanbieden van technische oplossingen (zowel producten als diensten) en
- de gekochte en geleverde onderdelen, niet zijnde onderdelen bij een legervoertuig, type Bushmaster, voorzien van valse NATO Stock Nummers en
- gebruik gemaakt van een valse naam, te weten [naam 3] , namens het bedrijf [naam 2] een mail verzonden naar de centrale mailbox van de Front Office van Defensie voor het opvragen van een fabrikantennummer in het NCAGE registratiesysteem ten behoeve van [naam 2] en
- binnen N-Core de NATO Stock Nummers gekoppeld aan de fabrikant [naam 2] en
- aanvragen tot behoeftestelling opgemaakt en vervolgens voornoemde aanvragen via het administratief systeem SAP ingediend bij het cluster/sectie Assortimentsmanagement en Voorraadbeheersing binnen de [afdeling 1] ten behoeve van het op voorraad houden van de onderdelen voor de Bushmaster en
- aanvragen tot behoeftestelling in het administratief systeem SAP gefixeerd ten gevolge waarvan voornoemde aanvragen zijn aangeboden aan een medewerker van de afdeling inkoop van de sectie Logistiek binnen de [afdeling 1] en
- mails gericht aan een medewerker van de afdeling inkoop binnen de [afdeling 1] waarin hij, verdachte, heeft aangegeven de marktverkenning te hebben gedaan en gehandeld te hebben in de geest van de commandant en vervolgens hierbij de aandacht gevestigd op [naam 2] door te verwijzen naar een printscreen uit N-Core en
- gebruik gemaakt van een drietal (3) valse offertes, ingediend bij het Ministerie van Defensie, [afdeling 1] en gedateerd op
28 juli 2015 en
14 september 2015 en
29 september 2015,
waarin een prijsopgave gegeven wordt voor respectievelijk
vijf (5) hydraulische tandwielpompen;
vijftien (15) hydraulische slangen, type EC312 en
vijftien (15) hydraulische slangen, type EC415 en
vijftien (15) lage druk pompen en
vijftien (15) hydraulische slangen, type FC301en
zeventien (17) kabelbomen, type PX1212;
zeventien (17) hydraulische slangen, type 8L01 en
zeventien (17) elektrische pompen en
- vervolgens een zevental (7) valse facturen ingediend namens het bedrijf [naam 2] bij het [afdeling 2] van het Ministerie van Defensie, voor de levering van onderdelen van de Bushmaster, te weten op
24 augustus 2015, voor de levering van vijf (5) hydraulische tandwielpompen ter waarde van 45.391,03 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 449,95 euro bedraagt en
01 oktober 2015, voor de levering van vijftien (15) hydraulische slangen, type EC312 en vijftien (15) hydraulische slangen, type EC415 ter waarde van 52.929,03 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de
waarde van de onderdelen ongeveer 464,40 euro bedraagt en
02 maart 2016, voor de levering van zeventien (17) hydraulische slangen, type 8L01 ter waarde van 67.810,03 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en waarde van de onderdelen ongeveer 254,15 euro bedragen en
02 maart 2016, voor de levering van vijftien (15) lage druk pompen ter waarde van 88.095,56 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 274,48 euro bedraagt en
02 maart 2016, voor de levering van zeventien (17) kabelbomen, type PX1212, ter waarde van 71.784,16 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 271,83 euro bedraagt en
02 maart 2016, voor de levering van zeventien (17) elektrische pompen à 5.824,85 euro per stuk, in totaal 119.817,16 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 24,97 euro per stuk bedraagt en
02 maart 2016, voor de levering van vijftien (15) hydraulische slangen, type FC301 ter waarde van 38.703,97 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 255,75 euro bedraagt;
Feit 2:op meer tijdstippen in de periode van 1 april 2015 tot en met 15 juli 2015 in Nederland,
meermalen, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie van Defensie heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 58.424,18 euro, hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- in strijd met de waarheid onderdelen ten behoeve van een legervoertuig, type Bushmaster verkocht en geleverd aan het Ministerie van Defensie, immers heeft verdachte
- bij de verkoop aan het Ministerie van Defensie gebruik gemaakt van een eenmanszaak, genaamd [naam 4] met als activiteiten detailhandel via internet in huis- en tuinartikelen en consumentenelektronica en kleding en modeartikelen en groothandel en handelsbemiddeling in auto-onderdelen en - accessoires en markt- en opinieonderzoekbureaus en
- de gekochte en geleverde onderdelen, niet zijnde onderdelen bij een legervoertuig, type Bushmaster, voorzien van valse NATO Stock Nummers en
- gebruik gemaakt van een naam of contactpersoon, te weten [medeverdachte 2] , namens het bedrijf [naam 4] een mail verzonden naar de centrale mailbox van de Front Office van Defensie voor het opvragen van een fabrikantennummer in het NCAGE registratiesysteem ten behoeve van [naam 4] en
- binnen N-Core de NATO Stock Nummers gekoppeld aan de fabrikant [naam 4] en
- aanvragen tot behoeftestelling opgemaakt en vervolgens voornoemde aanvragen via het administratief systeem SAP ingediend bij het cluster/sectie Assortimentsmanagement en Voorraadbeheersing binnen de [afdeling 1] ten behoeve van het op voorraad houden van de onderdelen voor de Bushmaster en
- aanvragen tot behoeftestelling in het administratief systeem SAP gefixeerd ten gevolge waarvan voornoemde aanvragen zijn aangeboden aan een medewerker van de afdeling inkoop van de sectie Logistiek binnen de [afdeling 1] en
- mails gericht aan een medewerker van de afdeling inkoop binnen de [afdeling 1] waarin hij, verdachte de aandacht gevestigd heeft op [naam 4] door te verwijzen naar een printscreen uit N-Core en
- gebruik gemaakt van een valse naam, te weten [naam 5] , namens het bedrijf [naam 4] een mail verzonden naar [naam 6] , inkoper bij het Commando
Landstrijdkrachten voor het indienen van een valse offerte en
- gebruik gemaakt van één (1) valse offerte, ingediend bij het Ministerie van Defensie, Koninklijke Landmacht en gedateerd op 21 mei 2015, waarin een prijsopgave gegeven wordt voor respectievelijk
vijf (5) cable W3032 en
vijf (5) cable W3036 en
- vervolgens een tweetal (2) valse facturen ingediend namens het bedrijf [naam 4] bij het [afdeling 2] van het Ministerie van Defensie, voor de levering van onderdelen van de Bushmaster, te weten op
19 juni 2015, voor de levering van vijf (5) cable W3032 ter waarde van 28.491,14 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 15,74 euro bedraagt en
9 juli 2015, voor de levering van vijf (5) cable W3036 ter waarde van 29.933,04 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 15,74 euro bedraagt;
Feit 3:op meer tijdstippen in de periode van 8 mei 2015 tot en met 20 december 2018 in Nederland, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie van Defensie heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 49.854,75 euro, hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- in strijd met de waarheid een factuur ter reparatie van een zevental (7) aggregaten heeft ingediend bij het Ministerie van Defensie, immers heeft verdachte
- een eenmanszaak, genaamd [naam 2] opgericht met als activiteiten technisch speur- en ontwikkelingswerk en het aanbieden van technische oplossingen (zowel producten als diensten) en
- ingelogd in het Systeme Anwendungen und Producte onder het gehackte U-account van [naam 7] , medewerker van de afdeling logistiek, en onder voornoemd account een aanvraag tot behoeftestelling ingediend en
- ingelogd in het Systeme Anwendungen und Producte onder het gehackte U-account van [naam 8] , medewerker van de afdeling inkoop, en vervolgens onder voornoemd account een aanvraag tot behoeftestelling in behandeling genomen en vervolgens onder voornoemd account een offerte aangevraagd bij het bedrijf [naam 2] voor de reparatie van een zevental (7) aggregaten en
-
gebruik gemaakt van één (1) valse offerte, ingediend bij het Ministerie van Defensie, [afdeling 1] en gedateerd op 05 december 2018, waarin een prijsopgave gegeven wordt voor de reparatie van zeven (7) aggregaten en
- de order bevestigd door de eerder opgemaakte handtekening van [naam 9] te kopiëren en vervolgens te gebruiken en
- ingelogd in het Systeme Anwendungen und Producte onder het gehackte U-account van [naam 7] , medewerker van de afdeling logistiek, en vervolgens gemuteerd dat de goederen zijn ontvangen en
- vervolgens één (1) valse factuur ingediend namens het bedrijf [naam 2] bij het [afdeling 2] van het Ministerie van Defensie, voor de reparatie van zeven (7) aggregaten, te weten op 06 december 2018, terwijl in werkelijkheid de reparatie van de aggregaten niet heeft plaatsgevonden;
Feit 4:op meer tijdstippen in de periode van 14 maart 2018 tot en 19 juni 2019 in Nederland, meermalen, meer geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten respectievelijk
- een factuur van het bedrijf [naam 10] , factuurnummer [nummer 1] , factuurbedrag 41.012 euro en
- een factuur van het bedrijf [naam 10] , factuurnummer [nummer 2] , factuurbedrag 4.869,75 euro en
- een factuur van het bedrijf [naam 10] , factuurnummer [nummer 3] , factuurbedrag 4.869,75 euro en
valselijk heeft opgemaakt door telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid zakelijk weergegeven respectievelijk
- op voornoemde facturen valselijk de bestaande bedrijfsgegevens en het logo en de adresgegevens van het bedrijf [naam 10] te vermelden en
- de bedrijfsgegevens op de factuur gedateerd op 18 maart 2018 en 17 juni 2018 aangepast door deze te voorzien van een buitenlands bankrekeningnummer met respectievelijk de volgende rekeningnummers
[rekeningnummer 1] , te naam gesteld op [naam 11] , en [rekeningnummer 2] , te naam gesteld op [naam 11] , in elk geval niet zijnde de rekeningnummers in gebruik bij het bedrijf [naam 10] ,
zulks telkens opzettelijk met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en
hij op meer tijdstippen in de periode van 14 maart 2018 tot en 19 juni 2019 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk van die valse facturen gebruik heeft gemaakt, als ware die geschriften echt en onvervalst, en welk gebruik maken telkens bestond uit:
- het verzenden van die valse facturen aan het Ministerie van Defensie en
telkens opzettelijk die valse facturen voorhanden gehad, terwijl verdachte wist dat die facturen bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Feit 5:op meer tijdstippen in de periode van 6 maart 2019 tot en met 7 november 2019 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende
persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, te weten
de naam van [naam 11] en geboortedatum van die [naam 11] en het paspoort van die [naam 11] en
de naam van [naam 12] en geboortedatum van die [naam 12] en de identiteitskaart van die [naam 12] en
de naam van [naam] en geboortedatum van die [naam] en het paspoort van die [naam] en
de naam van [naam 13] en geboortedatum van die [naam 13]
heeft gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk, meermalen, met gebruik van valselijk opgemaakte e-mailadressen en identificerende gegevens Google-account en [bankaccount]
aangemaakt en vervolgens [naam 18] mastercards aangevraagd op naam van [naam 12] en [naam] en [naam 13] ;
Feit 6:op meer tijdstippen in de periode van 6 maart 2019 tot en met 7 november 2019 te Utrecht, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt en ontworpen is tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab eerste lid en tweede lid Wetboek van strafrecht en/of 139c Wetboek van Strafrecht, voorhanden heeft gehad, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab lid 1 en/of lid 2 van het Wetboek van Strafrecht werd gepleegd, immers heeft verdachte een technisch hulpmiddel, te weten een
keylogger aangeschaft en voorhanden gehad, deze keylogger geplaatst op computers van medewerkers van Defensie, waardoor de toetsaanslagen van deze medewerkers werden
geregistreerd en verstuurd aan verdachte, deze gegevens/toetsaanslagen heeft gebruikt om daarmee telkens opzettelijk wederrechtelijk een geautomatiseerde werk, het computersysteem van het Ministerie van Defensie (MULAN) binnen te dringen en vervolgens niet voor hem, verdachte, bestemde inloggegevens voor zichzelf over te nemen en
inloggegevens verworven en voorhanden gehad met de bedoeling om daarmee zichzelf of een ander wederrechtelijk toegang te verschaffen tot het geautomatiseerde werk van het Ministerie van Defensie.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de bepaling van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte vormt samen met zijn vrouw en twee jonge kinderen een gezin. Naar aanleiding van de feiten is verdachte ontslagen bij Defensie en dit heeft een grote impact op hem gehad. Inmiddels heeft verdachte een nieuwe baan gevonden waar hij een goed inkomen genereert om zijn gezin te onderhouden. Indien verdachte zijn baan verliest door een vrijheidsbenemende straf, zal hij niet langer in staat zijn om zijn gezin te onderhouden. Zijn vrouw kan in haar eentje niet de kosten dragen. Dit zal erin resulteren dat zij het huis zullen moeten verkopen, waardoor het hele gezin meegetrokken wordt in de ellende. Daarnaast zal verdachte na afloop van een vrijheidsbenemende straf moelijker een baan kunnen vinden, en in ieder geval niet een baan met zo een goed inkomen, zoals nu het geval is. Dat betekent dat hij ook langer zal doen om de vordering, die Defensie op hem heeft naar aanleiding van deze zaak, terug te betalen. Dit klemt temeer, nu de kansen van verdachte op de arbeidsmarkt sterk zullen afnemen omdat hij voor een groot aantal functies, die bij zijn opleiding passen, geen Verklaring Omtrent het Gedrag meer zal kunnen verkrijgen. Verdachte heeft daarnaast een blanco strafblad en heeft enorm spijt van zijn daden. In een mediationtraject zou verdachte graag zijn excuses willen maken aan alle mensen die hij benadeeld heeft. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, die is gaan lopen op 7 november 2019, de dag dat de woning van verdachte is doorzocht.
Gelet op bovenstaande heeft de raadsvrouw verzocht geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen maar in plaats daarvan over te gaan tot de oplegging van een (forse) taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte was werkzaam bij het Ministerie van Defensie, aanvankelijk als kapitein, later als burger. In maart 2015 werd verdachte aangewezen als Point of Contact waarbij hij verantwoordelijk was voor het op voorraad houden van de onderdelen voor het legervoertuig de Bushmaster en daarvoor het nodige te doen. Met gebruikmaking van die functie heeft verdachte gedurende een langere periode zijn werkgever, het Ministerie van Defensie, opgelicht voor een totaalbedrag van € 584.157,39.
De oplichting bestond uit de volgende handelingen. Verdachte heeft allereerst de bedrijven van zijn vrouw en schoonzus met een nieuwe naam ingeschreven en in laten schrijven bij de Kamer van Koophandel en deze nieuwe bedrijven vervolgens in het systeem van het Ministerie van Defensie aangemerkt als leveranciers voor onderdelen van de Bushmaster. Vervolgens heeft hij behoeftestellingen opgesteld en gefixeerd aan onderdelen voor de Bushmaster, de afdeling inkoop op de bedrijven gewezen, namens de bedrijven offertes aan de afdeling inkoop verzonden, facturen namens de bedrijven verzonden, en in het computer systeem van het Ministerie van Defensie aangegeven dat de bestelde onderdelen geleverd waren. Aan het ministerie waren echter geen onderdelen voor de Bushmaster geleverd, maar bijvoorbeeld pompjes voor koffiezetapparaten of slangen, voor ABS-systemen van auto’s. Via de genoemde bedrijven verkocht verdachte deze zogenaamde onderdelen voor de Bushmaster voor prijzen vele honderden procenten hoger dan de inkoopprijzen aan het Ministerie van Defensie, en heeft zichzelf daarmee enorm verrijkt. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende zijn werkzame periode schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, heeft hij een keylogger geplaatst op de computers van de medewerkers en zo hun gebruikersnamen en wachtwoorden achterhaald en heeft hij wederrechtelijk gebruik gemaakt van andermans persoonsgegevens. Dit alles heeft verdachte gedaan met als doel het Ministerie van Defensie nog verder op te lichten.
Verdachte heeft zich langdurig, gedurende vier jaar, schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Hij is op een zeer planmatige wijze te werk gegaan door heel bewust stap voor stap uit te denken wat nodig was om zijn werkgever (nog) meer geld afhandig te maken om hier zelf financieel beter van te worden, en heeft daarmee (deels) misbruik gemaakt van inloggegevens van zijn collega’s. Dat verdachte dit alleen maar heeft gedaan om zijn gezin uit de schulden te helpen, is niet geloofwaardig nu de schulden die verdachte destijds had
( € 30.000,-) niet in verhouding staan tot het bedrag waarvoor verdachte zijn werkgever uiteindelijk heeft opgelicht (bijna 6 ton). Verdachte had op veel momenten kunnen stoppen, maar hij heeft keer op keer, zoals hij het zelf verwoordt, zijn morele compas aan de kant gezet. Daarnaast heeft verdachte er met zijn handelen ook voor gezorgd dat het vertrouwen, dat zijn werkgever en collega’s in hem hadden, op grove wijze is geschaad. Dat vertrouwen is in een organisatie als Defensie essentieel, hetgeen verdachte als voormalig legerkapitein zich moet hebben beseft. Ook heeft het handelen van verdachte het onderlinge vertrouwen van de (voormalige) collega’s van verdachte in elkaar flink aangetast. Zodanig dat binnen Defensie nu hard gewerkt wordt om dit vertrouwen in elkaar weer op te bouwen. Tot slot zijn verschillende collega’s als gevolg van de oplichtingspraktijken van verdachte verhoord, waarbij aanvankelijk ook aan hun integriteit werd getwijfeld. Dit moet voor hen zeer belastend zijn geweest.
Daar staat tegenover dat de rechtbank positief waardeert dat verdachte op de zitting volledig openheid van zaken heeft gegeven, zichzelf daarbij niet heeft gespaard, excuses heeft aangeboden aan zijn voormalige collega’s, en professionele hulp heeft gezocht om te achterhalen waarom hij zijn morele compas zo lang opzij gezet heeft.
Dit laatste doet echter niet af aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen zal hebben voor verdachte en zijn gezin met jonge kinderen, nu hij de kostwinner thuis is. Verdachte heeft inmiddels een nieuwe baan bij een woningcorporatie en een stabiel inkomen. Door de oplegging van een gevangenisstraf bestaat de kans dat verdachte deze baan en dus zijn inkomen kwijt raakt, waardoor hij mogelijk zijn huis kwijt raakt en niet (meteen) kan beginnen met het afbetalen van zijn schuld aan het Ministerie van Defensie. De lange duur van de door verdachte begane feiten, alsmede het planmatige daarvan, en het hoge bedrag waarvoor het Ministerie van Defensie is opgelicht, maken echter dat niet volstaan kan worden met een maximale werkstraf.
Wel houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte op de zitting heeft aangegeven dat hij de schuld aan het Ministerie van Defensie wil afbetalen, ook al duurt dit waarschijnlijk vele tientallen jaren bij de hoogte van zijn huidig inkomen. De rechtbank onderkent dat dit voor verdachte en zijn gezin betekent dat zij in die jaren met een financiële armslag op bijstandsniveau zullen moeten rondkomen. Ook al vloeit dit alles voort uit de schade die verdachte Defensie heeft berokkend en is dat als zodanig niet als bewuste leedtoevoeging aan te merken, voor verdachte zal dit in de praktijk wel als leedtoevoeging voelen en werken. De rechtbank zal de hoogte van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf daarom beperken en niet meegaan in de door de officier van justitie gevorderde 36 maanden en een lagere straf opleggen dan in de LOVS-oriëntatiepunten voor de bewezenverklaarde feiten staat.
De hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf laat de rechtbank mede afhangen van het project genaamd “ [naam 14] ”. Dit is een project dat loopt in de [naam 15] te Middelburg. Het houdt in dat gedetineerden die een vaste baan hebben en korter dan 12 maanden gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen, de mogelijkheid krijgen hun baan te behouden omdat ze overdag op vaste tijden de inrichting mogen verlaten om naar hun werk te gaan. Indien verdachte hiervoor in aanmerking komt, zou dit ervoor kunnen zorgen dat hij enerzijds zijn straf uitzit en anderzijds zijn baan behoudt en dus kan beginnen met het aflossen van zijn schulden aan het Ministerie van Defensie.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is.
Daarnaast ziet de rechtbank ook de noodzaak voor de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Deze straf is bedoeld om de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte er in de toekomst van te weerhouden zijn geldproblemen wederom op te lossen door middel van oplichtingspraktijken.
Al met al legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Van het onvoorwaardelijke deel dienen nog de 2 dagen te worden afgetrokken die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partijen

De vordering van [naam] :
De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 1027,17 voor feit 5. Dit bedrag bestaat uit € 77,17 aan materiële schade (reiskosten voor verhoor) en € 950,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten gemaakt door de benadeelde partij het rechtstreekse gevolg zijn van het door verdachte begane strafbare feit. Het gevorderde bedrag aan materiële schade zal worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2020, de dag waarop de reiskosten zijn gemaakt, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Hoewel het zeer begrijpelijk is dat de benadeelde partij is geschrokken toen zij achteraf hoorde dat haar gegevens door verdachte waren gebruikt om een e-mailadres aan te maken en een mastercard aan te vragen, is dit onvoldoende om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat met de op naam van de benadeelde partij aangevraagde mastercard (nog) geen frauduleuze handelingen waren verricht. Daarnaast is de benadeelde partij pas geconfronteerd met het misbruik van haar persoonsgegevens toen dit al door de politie was gestopt.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende materiële schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De vordering van het Ministerie van Defensie:
De Staat, vertegenwoordigd door Ministerie van Defensie, vordert een schadevergoeding van € 584.157,39 voor feit 1 tot en met feit 3. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Vast is komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 tot en met 3. De bewezenverklaarde feiten hebben rechtstreeks schade toegebracht aan de benadeelde partij. In totaal heeft de Staat (het Ministerie van Defensie) een bedrag van
€ 584.157,39 overgemaakt. Dit bedrag betreft echter niet de schade van de Staat.
Om tot de schade te komen zal de rechtbank de volgende bedragen aftrekken van de factuurbedragen:
Allereerst zal de rechtbank de door de bedrijven aan de Staat afgedragen omzetbelasting aftrekken van het schadebedrag, te weten € 101.382,69, zodat resteert € 464.774,70.
De reden hiervoor is de volgende. Bij toewijzing van de vordering van de Staat komt de verplichting tot schadevergoeding te liggen op verdachte, een natuurlijk persoon zonder bedrijf. Indien verdachte de factuurbedragen aan de Staat (Ministerie van Defensie) terugbetaalt met btw, zal hij deze niet kunnen terugvorderen van de Staat (belastingdienst). Daardoor wordt de Staat ongerechtvaardigd verrijkt, en verdachte ongerechtvaardigd verarmd. Om deze ongewenste effecten te voorkomen, trekt de rechtbank de btw van de schadebedrag af. Voor dit bedrag is er bij de Staat immers geen schade.
Vervolgens zal de rechtbank een bedrag van € 18.000,00 in mindering brengen op de vordering van de Staat. Dit betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel dat aan de medeverdachte [medeverdachte 2] wegens feit 2 in haar zaak wordt ontnomen. Zij zal dit bedrag terug moeten betalen aan de Staat. Dit bedrag maakt onderdeel uit van de van verdachte gevorderde schade. Aangezien [medeverdachte 2] dit deel van de gevorderde schade zal terugbetalen, zou de Staat ongerechtvaardigd verrijkt worden indien dat bedrag ook door verdachte betaald moet worden. Civiele hoofdelijkheid voor dit bedrag is niet mogelijk, omdat de Staat er voor gekozen heeft in de zaak van [medeverdachte 2] alleen een vordering ontneming wederrechtelijk voordeel in te dienen, en niet een vordering tot schadevergoeding.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank een bedrag toewijzen ter hoogte van € 446.774,70 aan materiële schade. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
Verdachte zal ook de wettelijke rente over de schadevergoeding dienen te vergoeden. Deze wordt telkens berekend vanaf het moment dat de afzonderlijk gefactureerde bedragen door het Ministerie van Defensie zijn overgemaakt tot aan de dag der algehele voldoening. Het verzoek van de verdediging de wettelijke rente te matigen wijst de rechtbank af, omdat wettelijke rente in het civiele recht niet gematigd kan worden.
De rechtbank zal voor deze vordering geen schademaatregel opleggen, omdat dat zou betekenen dat de Staat de executie van de Staat zou overnemen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen aan het Ministerie van Defensie, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslaggenomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 139d, 225, 231b en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de tenlastegelegde feiten bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3:oplichting;
feit 4:valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd;
feit 5:opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn eigen identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan
feit 6:met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, voorhanden hebben
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave aan het Ministerie van Defensie:
* A.01.01.001 - Hydraulische hoge druk pomp (5 stuks);
* A.01.02.001 - Hydraulische slang, Spec EC312 (15 stuks);
* A.01.03.001 - Hydraulische slang, Spec EC415 (15 stuks);
* A.01.04.001 - Hydraulische slang, Spec FC3O1 (15 stuks);
* A.01.05.001 - Pomp, lage druk (15 stuks);
* A.01.06.001 - Kabelboom PX1212 (17 stuks);
* A.01.07.001 - Hydraulische slang, Spec 8L01 (17 stuks);
* A.01.08.001 - Elektrische pomp 24V (17 stuks);
* A.01.09.001 - Cable Assembly, Special Purpose Electrical (5 stuks);
* A.01.10.001 - Cable Assembly Power Electrical (5 stuks);
- verklaart de volgende inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
* D.02.02 – Samsung Galaxy J3 voorzien van SIM-kaart, [adres 2] provider (nog) onbekend inclusief oplader;
* D.02.03 – [naam 17] prepaid SIM-kaarthouder zonder SIM-kaart;
* D.02.04 – [naam 17] prepaid SIM-kaarthouder zonder SIM-kaart;
* D.0303 – Keylogger;
* D.03.04 – A5 formaat schrift Lyreco;
* D.03.07 – Mastercard Viabuy inclusief begeleidende brief;
* D.03.10 – Scandisk USB-stick, voorzien van nummer [adres 2] ;
* D.03.11 – USB-stick met opschrift [naam 16] [adres 2] ;
* D.03.12 – USB-stick DataTraveler met ingegraveerde tekst [adres 2] ;
* D.03.13 – Kingston DataTraveler secure-privacy edition (versleuteld);
* D.03.14 – 3 losse papieren met daarop U-accounts en wachtwoorden;
Benadeelde partij [naam] (feit 5)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] van € 77,17 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2020;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam] , € 77,17 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2020;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij Ministerie van Defensie (feit 1, feit 2 en feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Ministerie van Defensie van € 446.774,70 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de afzonderlijk gefactureerde bedragen door het Ministerie zijn overgemaakt tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2022.