ECLI:NL:RBZWB:2022:1656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
05/192689-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan oplichting van het Ministerie van Defensie met een totaalbedrag van € 58.424,18

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting van het Ministerie van Defensie voor een bedrag van € 58.424,18. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.A. de Boer, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door haar bedrijfsnaam te veranderen en een zakelijke bankrekening te openen, de medeverdachte in staat had gesteld om oplichting te plegen. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde feit niet bewezen, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte wel medeplichtig was aan de oplichting. De verdachte had in totaal € 29.212,94 ontvangen van het Ministerie van Defensie, terwijl zij wist dat dit geld niet op legale wijze was verkregen. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol in de oplichting en haar schuldenproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 05/192689-21
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.A. de Boer, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] het Ministerie van Defensie heeft opgelicht voor een bedrag van € 58.424,18 (primair) dan wel medeplichtig hieraan is geweest (subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de door de medeverdachte gepleegde oplichting van het Ministerie van Defensie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde feit nu uit het dossier niet blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de oplichting. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit, de medeplichtigheid, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van het Ministerie van Defensie voor een bedrag van € 58.424,18. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan deze oplichting dan wel medeplichtig hieraan is geweest.
[medeverdachte] is de zwager van verdachte en hij werkte in de tenlastegelegde periode bij het Ministerie van Defensie. Hier was [medeverdachte] aangewezen als Point of Contact. Hij had als taak ervoor te zorgen dat er voldoende onderdelen van het legervoertuig de Bushmaster op voorraad waren. Verdachte had in die tijd een eigen bedrijf genaamd [bedrijf 1] . [medeverdachte] heeft op een gegeven moment aan verdachte gevraagd of zij iets wilde bijverdienen. Verdachte zou met haar bedrijf de leverancier worden van onderdelen aan het Ministerie van Defensie. [medeverdachte] zou de inkoop van deze onderdelen regelen en deze vervolgens via het bedrijf van verdachte weer doorverkopen aan het Ministerie van Defensie. [medeverdachte] zou ook zorg dragen voor de facturen. Het Ministerie van Defensie zou de facturen van de geleverde onderdelen betalen en dit geld zou worden gestort op de bankrekening van het bedrijf van verdachte. [medeverdachte] zou dan vervolgens de inkoopfactuur van de door hem ingekochte onderdelen weer doorsturen naar verdachte en zij zou die betalen. De rest van het geld mocht zij houden. Het enige dat verdachte verder hoefde te doen was haar bedrijfsnaam veranderen in de naam [bedrijf 2] en een zakelijke bankrekening openen voor dit bedrijf. Dit heeft verdachte gedaan, [medeverdachte] zou de rest doen. Uiteindelijk is er door het Ministerie van Defensie twee keer een (gefactureerd) bedrag overgemaakt op de rekening van [bedrijf 2] van € 28.491,14 en € 29.993,04. Van deze bedragen heeft verdachte, zoals afgesproken, respectievelijk bedragen van € 12.476,00 en € 16.735,24 overgemaakt naar [medeverdachte] . De rest van het bedrag heeft zij gehouden. Uiteindelijk is gebleken dat [medeverdachte] voor de onderdelen, die door hem waren ingekocht en doorgeleverd aan het Ministerie van Defensie, een bedrag heeft betaald van in totaal € 31,48 en dat dit geen onderdelen betroffen voor de Bushmaster. Hier wist verdachte volgens haar verklaring niets vanaf.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de handelingen die verdachte heeft verricht, niet kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en [medeverdachte] bij de oplichting. Verdachte zal van het primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring voor de medeplichtigheid aan de oplichting. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor medeplichtigheid moet vast komen te staan dat het opzet van de verdachte was gericht op zowel haar eigen bijdrage als het misdrijf dat zij daarmee ondersteunde. Voorwaardelijk opzet is hierbij voldoende.
Verdachte heeft door de handelsnaam van haar bedrijf te veranderen, haar bedrijf beschikbaar te stellen voor het doorverkopen van onderdelen van het bedrijf van [medeverdachte] en een zakelijke bankrekening te openen, de gelegenheid voor de oplichtingspraktijken van [medeverdachte] gecreëerd. [medeverdachte] kon voornoemde handelingen niet uit eigen naam verrichten, omdat hij immers zelf werkzaam was bij het Ministerie van Defensie. Verdachte heeft een groot risico genomen door haar bedrijf beschikbaar te stellen voor de leveranties van [medeverdachte] , zonder zich te verdiepen in de activiteiten waaraan zij geld aan zou verdienen. Verdachte heeft van het Ministerie van Defensie twee grote geldbedragen ontvangen waarvan zij uiteindelijk 44% en 56% mocht houden, hetgeen betekent dat zij in totaal € 29.212,94 overhield. De hoogte van dit bedrag en de hoge winstpercentages hadden bij verdachte vragen moeten oproepen. Dat klemt temeer, nu zij voor dit bedrag buiten voornoemde minimale handelingen, niets hoefde doen. Daarnaast had het feit dat medeverdachte bij Defensie werkt en zich tegelijkertijd bezighield met het inkopen en leveren van onderdelen aan zijn eigen werkgever ook vragen moeten oproepen, temeer nu ook [medeverdachte] enorme winsten maakte hiermee.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderlinge samenhang bezien, moeten worden aangemerkt als zo zeer gericht op het behulpzaam zijn tot het plegen van de oplichting van het Ministerie van Defensie, dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op die oplichting alsmede op de medeplichtigheid aan die oplichting. Dat verdachte geen weet had van de precieze wijze van de uitvoering van het misdrijf, doet hier niets aan af. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit. Zij zal ten aanzien van de periode waarin verdachte medeplichtig is geweest een kortere periode bewezen verklaren dan ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte] op meer tijdstippen in de periode van 1 april 2015 tot en met 15 juli 2015 Nederland, meermalen, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie van Defensie heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 58.424,18 euro, hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- in strijd met de waarheid onderdelen ten behoeve van een legervoertuig, type Bushmaster verkocht en geleverd aan het Ministerie van Defensie, immers heeft verdachte
- bij de verkoop aan het Ministerie van Defensie gebruik gemaakt van een eenmanszaak, genaamd [bedrijf 2] met als activiteiten detailhandel via internet in huis- en tuinartikelen en consumentenelektronica en kleding en modeartikelen en groothandel en handelsbemiddeling in auto-onderdelen en –accessoires en markt- en opinieonderzoekbureaus en
- de gekochte en geleverde onderdelen, niet zijnde onderdelen bij een legervoertuig, type Bushmaster, voorzien van valse NATO Stock Nummers en
- gebruik gemaakt van een naam of contactpersoon, te weten [verdachte] , namens het bedrijf [bedrijf 2] en namens voornoemde [verdachte] een mail verzonden naar de centrale mailbox van de Front Office van Defensie voor het opvragen van een fabrikantennummer in het NCAGE registratiesysteem ten behoeve van [bedrijf 2] en
- binnen N-Core de NATO Stock Nummers gekoppeld aan de fabrikant [bedrijf 2] en
- aanvragen tot behoeftestelling opgemaakt en vervolgens voornoemde aanvragen via het administratief systeem SAP ingediend bij het cluster/sectie Assortimentsmanagement en Voorraadbeheersing binnen de [afdeling 1] ten behoeve van het op voorraad houden van het onderdelen voor de Bushmaster en
- aanvragen tot behoeftestelling in het administratief systeem SAP gefixeerd ten gevolgde waarvan voornoemde aanvragen zijn aangeboden aan een medewerker van de afdeling inkoop van de sectie Logistiek binnen de [afdeling 1] en
- een mail gericht aan een medewerker van de afdeling inkoop binnen de [afdeling 1] waarin hij, verdachte de aandacht heeft gevestigd op [bedrijf 2] door te verwijzen naar printscreens uit N-Core en
- gebruik gemaakt van een valse naam, te weten [naam 1] , namens het bedrijf [bedrijf 2] een mail verzonden naar [naam 2] , inkoper bij het [afdeling 1]
[afdeling 1] voor het indienen van een valse offerte en
- gebruik gemaakt van één (1) valse offerte ingediend bij het Ministerie van Defensie, Koninklijke Landmacht en gedateerd op 21 mei 2015, waarin een prijsopgave gegeven wordt voor respectievelijk
vijf (5) cable W3032 en
vijf (5) cable W3036 en
- vervolgens een tweetal (2) valse facturen ingediend namens het bedrijf [bedrijf 2] bij het [afdeling 2] van het Ministerie van Defensie, voor de levering van onderdelen van de Bushmaster, te weten op
19 juni 2015, voor de levering van vijf (5) cable W3032 ter waarde van 28.491,14 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 15,74 euro bedragen en
9 juli 2015, voor de levering van vijf (5) cable W3036 ter waarde van 29.933,04 euro, terwijl het in werkelijkheid geen onderdelen van de Bushmaster betreffen en de waarde van de onderdelen ongeveer 15,74 euro bedragen
bij welk misdrijf verdachte in de periode van 20 april 2015 tot en met 15 juli 2015 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door
- op naam van haar, verdachte, [bedrijf 2] in te schrijven in het register van de Kamer van Koophandel en
- op naam van haar, verdachte, een bankrekening ten behoeve van het bedrijf [bedrijf 2] te openen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke taakstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze in het reclasseringsadvies zijn opgenomen. De raadsman heeft daarbij verzocht het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf aanzienlijk te matigen, gelet op de rol die verdachte heeft gehad bij het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan oplichting. Doordat verdachte haar bedrijfsnaam heeft veranderd, haar bedrijf beschikbaar heeft gesteld en een zakelijke bankrekening heeft geopend, heeft zij voor [medeverdachte] de mogelijkheid gecreëerd om het Ministerie van Defensie op te lichten voor een bedrag van € 58.424,18. Het Ministerie van Defensie dacht dat zij te maken hadden met een betrouwbare en legale leverancier voor onderdelen van het legervoertuig de Bushmaster en zij hebben de door hun bestelde producten betaald door overmaking van de op de (valse) facturen vermelde bedragen. Na onderzoek bleek dat voor de onderdelen een veel te hoog geldbedrag was gefactureerd en dat deze onderdelen in werkelijkheid geen onderdelen betroffen van de Bushmaster. Verdachte heeft hier in totaal € 29.212,94 aan “verdiend” en ondanks dat zij gelet op alle omstandigheden kon weten dat dat dit geld niet op een legale manier was verkregen, heeft zij bewust de andere kant op gekeken. Zij heeft enkel uit financieel gewin gehandeld en onvoldoende stil gestaan bij de (financiële) gevolgen voor het Ministerie van Defensie. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Bij de bepaling van de op te leggen straf, zal de rechtbank wel rekening houden met de relatief kleine rol die verdachte heeft gehad in de gehele oplichting ten opzichte van de rol van [medeverdachte] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgestelde reclasseringsrapport. Verdachte is een alleenstaande moeder van twee kinderen en bij haar is sprake van schuldenproblematiek. Inmiddels heeft zij hier hulpverlening voor ingeschakeld. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als gemiddeld daar verdachte over onvoldoende vaardigheden lijkt te beschikken aangaande financiën, dan wel oplossingsvaardigheden in haar psychosociaal functioneren en haar koopbehoefte. Om het recidiverisico te verminderen acht de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden noodzakelijk: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan schuldhulpverlening. Deze voorwaarden zijn nodig om te voorkomen dat de reeds lopende zorg-/begeleidingstrajecten voortijdig worden beëindigd. Verdachte heeft ter zitting aangegeven zich te zullen houden aan voornoemde voorwaarden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uur zal opleggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van
3 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om de geëiste proeftijd van 3 jaar op te leggen en zal de proeftijd opleggen die normaal gesproken opgelegd wordt, namelijk 2 jaar. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplichtig aan oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. het subsidiair tenlastegelegde feit
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Mentaal Beter en-/of Ambulante Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2022.