In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan oplichting van het Ministerie van Defensie. De zitting vond plaats op 22 maart 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsvrouw, mr. W.M. Shreki, wel. De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft de verdenkingen uiteengezet, die onder andere betrekking hadden op twee feiten van oplichting voor aanzienlijke bedragen. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De officier van justitie stelde dat de verdachte medeplichtig was aan de oplichtingen, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de gepleegde feiten en hieraan niet had bijgedragen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om vast te stellen dat de verdachte wetenschap had van de oplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had kunnen weten dat het geld van misdrijf afkomstig was, en dat er dus geen opzet was. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
De uitspraak vond plaats op 5 april 2022, waarbij de rechtbank de verdachte vrijsprak van alle beschuldigingen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.