ECLI:NL:RBZWB:2022:1645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
02-245953-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot moord met psychische stoornissen als factor

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2022, staat de verdachte terecht voor moord en poging tot moord. De verdachte heeft op 13 september 2021 in Biggekerke zijn schoonvader, [slachtoffer], met meer dan 50 messteken om het leven gebracht, terwijl zijn schoonzoon getuige was. Na de moord heeft de verdachte geprobeerd om [benadeelde partij 1] om het leven te brengen door de badkamerdeur open te trappen en te dreigen haar neer te schieten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte leed aan meerdere psychische stoornissen, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en een autismespectrumstoornis, die zijn gedragingen op het moment van de feiten beïnvloedden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet strafbaar is, omdat de feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank legt de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege op, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak voor behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor affectieschade en materiële schade aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-245953-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 13 september 2021 naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en hem, al dan niet met voorbedachte raad, van het leven heeft beroofd door hem meerdere malen met een mes te steken en/of te snijden;
feit 2: hierna heeft geprobeerd om [benadeelde partij 1] om het leven te brengen door, nadat hij voornoemde [slachtoffer] van het leven had beroofd, de woning waar [benadeelde partij 1] zich bevond is ingegaan, de deur van de badkamer waarin zij zich had opgesloten heeft geprobeerd open te trappen en daarbij schreeuwde "ik ga je nu neerschieten". Feit 2 is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde moord op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert dit op de verklaring van verdachte, de verklaring van [benadeelde partij 1] die getuige is geweest van de moord op haar vader en het sectierapport. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij handelde met een vooropgezet plan, waardoor de voorbedachte raad wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dat in de Pro Justitia rapportage geadviseerd wordt verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, vormt geen contra-indicatie om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te komen.
De officier van justitie acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot moord op [benadeelde partij 1] eveneens wettig en overtuigend bewezen. Verdachte was van plan meerdere mensen van de familie [familienaam] te vermoorden, waaronder ook [benadeelde partij 1] . Uit het forensisch dossier blijkt dat verdachte, nadat hij haar vader om het leven had gebracht, met het mes achter [benadeelde partij 1] aan is gerend. Verdachte heeft meerdere malen met geweld geprobeerd de badkamerdeur open te krijgen. Daarnaast heeft hij met het mes geprobeerd het slot te forceren. Daarbij heeft hij gedreigd [benadeelde partij 1] neer te schieten om te bewerkstelligen dat zij achter de deur weg zou gaan, zodat zij het palletje van het slot los zou laten en hij de badkamer binnen kon gaan. Dit wordt bevestigd door het gesprek dat [benadeelde partij 1] op dat moment had met de centralist van de meldkamer van de politie. Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] blijkt dat zij vreesde voor haar leven. Alle handelingen van verdachte waren gericht op het doden van [benadeelde partij 1] waardoor er sprake is geweest van een voltooide poging. Ook kan op basis hiervan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank, maar vraagt zich wel af of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Door de verdediging zijn hiervoor contra-indicaties naar voren gebracht. Daarbij is gewezen op de Pro Justitia rapportage, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Tegen die achtergrond moeten de verklaringen van verdachte over het plan waarmee hij op pad is gegaan worden beoordeeld. In de Pro Justitia rapportage is uitgebreid gemotiveerd dat de gedachtegangen van verdachte door stoornissen zijn ingegeven. Dit kan mogelijk een contra-indicatie vormen voor het aannemen van voorbedachte raad. Daarnaast kan het aangetroffen sporenbeeld op het lichaam van het slachtoffer een contra-indicatie zijn voor het aannemen van voorbedachte raad, nu dit er juist op lijkt te wijzen dat verdachte toen buiten zinnen heeft gehandeld en niet na rustig en kalm beraad.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde, te weten de poging tot moord en de poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] , heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van het voornemen om [benadeelde partij 1] om het leven te brengen. Verdachte is weliswaar met een plan naar Biggekerke afgereisd, maar toen hij eenmaal in de woning en bij de badkamer was aangekomen, was hij niet meer van plan om [benadeelde partij 1] om het leven te brengen. Verdachte heeft een alternatief scenario naar voren gebracht, namelijk dat hij op dat moment juist contact wilde met [benadeelde partij 1] en zij elkaar mogelijk zouden kunnen omhelzen. Dat hij op verschillende manieren heeft geprobeerd de badkamerdeur open te krijgen, past in dit alternatieve scenario. Er is geen aanleiding om aan de verklaringen van verdachte te twijfelen, met name omdat is gebleken dat verdachte niet berekenend maar heel open heeft verklaard. Ten aanzien van de onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [benadeelde partij 1] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voorgeschiedenis en de aanloop naar de feiten
De relatie tussen verdachte en [benadeelde partij 1]
Verdachte heeft [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) op 1 december 2020 leren kennen. Zij kregen een relatie, waarna verdachte kort daarop met [benadeelde partij 1] in haar woning is gaan samenwonen. Op 2 februari 2021 zijn verdachte en [benadeelde partij 1] getrouwd. Gaandeweg verslechterde de relatie tussen verdachte en [benadeelde partij 1] . Een week voor het tenlastegelegde heeft [benadeelde partij 1] aan verdachte meegedeeld dat zij van hem wilde scheiden.
De dagen voor het tenlastegelegde
Door de mededeling van [benadeelde partij 1] dat zij van hem wilde gaan scheiden zijn er bij verdachte onder andere zorgen ontstaan over zijn huisvesting, want hij had zijn eigen woning inmiddels opgezegd. De ouders van [benadeelde partij 1] kwamen op 9 september 2021 op bezoek om de ontstane situatie met verdachte en [benadeelde partij 1] te bespreken. Dit gesprek is geëscaleerd. [benadeelde partij 1] voelde zich niet meer veilig bij verdachte en is met haar ouders meegegaan. Later die avond is [benadeelde partij 1] samen met haar ouders en onder begeleiding van de politie teruggekomen om haar spullen op te halen. Verdachte bleef alleen achter in de woning. Deze gebeurtenissen op 9 september 2021 hebben veel indruk gemaakt bij verdachte; met name het feit dat zijn schoonmoeder hem nog een fijne avond wenste, terwijl het totaal geen fijne avond voor hem was, deed hem veel. Verdachte besloot dat hij de woning niet meer zou verlaten. Hij wilde voorkomen dat wanneer hij de woning zou verlaten, het slot zou worden veranderd en hij de woning niet meer in zou kunnen.
In de ochtend van zondag 12 september 2021 heeft verdachte online een kerkdienst gevolgd. Verdachte betrok delen van de preek en een psalm uit de kerkdienst op de situatie waar hij op dat moment in zat. Dit leidde ertoe dat er een plan ontstond. Het plan hield in dat verdachte zeven slachtoffers moest gaan maken om Gods naam te zuiveren, omdat het getal zeven in de psalm voor kwam. In de loop van de dag werd dit plan steeds concreter. De zeven slachtoffers zouden zijn schoonouders, [benadeelde partij 1] , maar ook haar zus [benadeelde partij 2] en haar drie kinderen zijn. Verdachte heeft ter voorbereiding een mes uit de keukenla gepakt en dit mes geslepen. Verdachte is uiteindelijk op 13 september 2021 om 03.00 uur van huis vertrokken, met het doel om het plan uit te gaan voeren. Verdachte heeft zijn telefoon en auto thuisgelaten zodat hij niet door de politie getraceerd zou kunnen worden. Het geslepen mes heeft hij meegenomen. Hij is door de weilanden naar de woning van de ouders van [benadeelde partij 1] in Biggekerke gelopen, om te vermijden dat hij gezien zou worden. Daar kwam hij tussen 04.00 uur en 05.00 uur aan.
Feiten 1 en 2
Vaststelling feiten
Vlak voor 08.51 uur heeft verdachte [slachtoffer] met meer dan 50 messteken om het leven gebracht. [benadeelde partij 1] was hiervan getuige. Zij is vervolgens de woning in gerend en heeft zichzelf opgesloten in de badkamer. In de badkamer lukte het [benadeelde partij 1] om 112 te bellen. Het gesprek tussen [benadeelde partij 1] en de centralist van de meldkamer van de politie heeft ruim 23 minuten geduurd. Verdachte is, met het mes nog vast, de woning in gerend en op zoek gegaan naar [benadeelde partij 1] . Hij hoorde haar praten vanuit de badkamer. Op het moment dat hij bij de badkamerdeur aankwam, hoorde hij dat [benadeelde partij 1] in gesprek was met de politie. Zij was op dat moment nog maar net gestart met het gesprek. Verdachte heeft meerdere malen tegen de badkamerdeur getrapt. Daarnaast heeft hij geprobeerd om met het mes het slot open te krijgen. Dit lukte niet omdat [benadeelde partij 1] het slot vasthield. Vervolgens hoorde verdachte na enige tijd in de verte sirenes. Uit zowel de verklaring van [benadeelde partij 1] als het gesprek met de centralist blijkt dat verdachte meerdere malen heeft geroepen dat hij een automatisch geweer bij zich had en dat hij [benadeelde partij 1] neer zou schieten als zij de deur niet zou openen. Hij wilde hiermee bereiken dat [benadeelde partij 1] het slot zou loslaten. Er zijn meerdere momenten geweest dat verdachte zijn positie bij de badkamerdeur heeft verlaten. Op een van die momenten is verdachte naar beneden gerend om te kijken of er via de buitenkant van de woning een mogelijkheid was om de badkamer binnen te komen. Verder heeft verdachte op die momenten uit de ramen op de eerste verdieping gekeken. Hij zag dat de politie van meerdere kanten aan kwam rijden. Verdachte besloot de poging om de badkamer binnen te komen te staken en besprak via [benadeelde partij 1] met de centralist van de meldkamer dat hij zichzelf ging overgeven. Uit de schriftelijke weergave van het gesprek met de meldkamer blijkt dat dit pas aan het einde van het gesprek gebeurde. Ondertussen verstopte verdachte het mes in een ledikant in een slaapkamer. Uiteindelijk is verdachte naar buiten gegaan, waarna hij is aangehouden.
Bewijsoverweging feit 1
Voorbedachte raad?
Op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van voorbedachte raad en daarmee van moord.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 12 september 2021 een plan heeft gemaakt om onder anderen [benadeelde partij 1] en zijn schoonouders om het leven te brengen. Ter voorbereiding heeft verdachte een mes geslepen en uiteindelijk is hij in de nacht van 13 september 2021 ter uitvoering van dat plan op pad gegaan. Verdachte heeft zijn telefoon en auto thuisgelaten zodat hij niet door de politie getraceerd zou kunnen worden. Hij is door het weiland naar het huis van de familie [familienaam] gelopen, om te vermijden dat hij gezien zou worden. Eenmaal aangekomen bij de woning heeft verdachte gewacht op een geschikt moment. Hij heeft [slachtoffer] meerdere malen zien lopen, maar is niet gelijk op hem af gegaan. Op een gegeven moment zag hij zijn schoonmoeder wegfietsen. Verdachte besefte toen dat hij een belangrijk moment onbenut had gelaten. Kort daarna zag hij [slachtoffer] opnieuw lopen. Met de gedachte om hem vervolgens als eerste uit te schakelen is hij naar hem toegelopen.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij op het moment dat hij op [slachtoffer] afliep en uiteindelijk voor hem stond, niet meer goed wist wat hij zou doen. Verdachte vroeg aan [slachtoffer] waar [benadeelde partij 1] was, waarop deze antwoordde dat hij de politie zou bellen. Door die reactie op zijn (onverwachtse) komst kwamen de emoties die verdachte al lange tijd ervoer terug, namelijk dat hij door zijn schoonfamilie werd buitengesloten en hun onwil hem als schoonzoon te accepteren. Hierdoor realiseerde hij zich waarvoor hij naar Biggekerke was afgereisd. Hij voegde daarna naar eigen zeggen de daad bij het woord.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had [slachtoffer] om het leven te brengen en dat hij zich tot het laatste moment aan dit plan heeft gehouden. De rechtbank concludeert dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op zijn besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verder wijzen de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden op daadwerkelijk beraad en het maken van verschillende afwegingen. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad?
Het sporenbeeld
De rechtbank ziet in de wijze waarop verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Het om het leven brengen van [slachtoffer] was onderdeel van het plan van verdachte. Het forse geweld waarmee dit gepaard is gegaan, maakt op zichzelf nog niet dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rol van de stoornissen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten leed aan meerdere (psychische) stoornissen, zoals onder ‘Strafbaarheid van de verdachte’ nader zal worden toegelicht.
Voor de beantwoording van de vraag of deze bij verdachte geconstateerde (psychische) stoornissen een contra-indicatie opleveren voor het aannemen van de voorbedachte raad, overweegt de rechtbank dat de eventuele ontoerekeningsvatbaarheid van een verdachte niet uitsluit dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Zelfs wanneer de keuzevrijheid van een verdachte ten tijde van het feit zodanig was aangetast dat het bewezenverklaarde niet kan worden toegerekend, sluit dit niet uit dat sprake is van voorbedachte raad. Ook iemand die lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan planmatig te werk gaan.
De rechtbank oordeelt dat verdachte ondanks de vastgestelde psychische stoornissen met voorbedachte raad heeft gehandeld bij het doden van [slachtoffer] . Ook indien zou moeten worden aangenomen dat het voornemen van verdachte om onder anderen [slachtoffer] te doden is voortgevloeid uit de psychische stoornissen, dan heeft dit aan zijn planmatige werkwijze ter uitvoering van dat voornemen kennelijk niet in de weg gestaan. Verdachte handelde dus weliswaar onder invloed van psychische stoornissen, maar heeft ook in deze toestand doelbewust en overdacht gehandeld, zoals blijkt uit het hetgeen hiervoor is overwogen. Verdachte heeft zich meermalen beraden en is zich bewust geweest van de reële gevolgen van zijn handelen, namelijk de dood van het slachtoffer. Dat was zijn doel. Dat dit doel mogelijk voortkomt uit de psychische stoornissen, doet aan het voorgaande niet af en is enkel relevant in het licht van de beantwoording van de vraag omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank acht ook overigens geen contra-indicaties aannemelijk geworden die een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad door messteken om het leven heeft gebracht en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan moord.
Bewijsoverweging feit 2
Poging moord of doodslag?
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd om [benadeelde partij 1] om het leven te brengen en of er dus sprake was van een poging tot moord of doodslag. Van een poging is sprake wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij is een gedraging vereist die naar haar uiterlijke verschijningsvorm gericht is op de voltooiing van het delict.
Verdachte heeft verklaard dat hij in eerste instantie het plan had om ook [benadeelde partij 1] om het leven te brengen, maar hier steeds meer moeite mee kreeg. Nadat hij [slachtoffer] om het leven had gebracht, was er bij hem iets veranderd. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij toch naar de badkamer is gegaan omdat hij [benadeelde partij 1] wilde zien. Hij hoopte dat het nog goed zou komen. Hij handelde op dat moment niet meer volgens zijn plan. Meer specifiek heeft verdachte hierover verklaard dat hij bij [benadeelde partij 1] een soort overgave had willen zien in de zin dat zij op dat moment zou inzien dat zij niet bij hem weg had moeten gaan.
De rechtbank oordeelt dat de bewijsmiddelen geen aanknopingspunten bieden die de verklaring van verdachte ondersteunen. De handelingen van verdachte lijken juist te duiden op het tegenovergestelde. Het meenemen van het mes naar de badkamer, het (met geweld) proberen open te krijgen van de badkamerdeur, het zoeken naar andere mogelijkheden om de badkamer binnen te komen, en het schreeuwen dat hij [benadeelde partij 1] gaat neerschieten en dat hij een automatisch wapen bij zich heeft, staan haaks op de verklaringen van verdachte dat hij [benadeelde partij 1] niet om het leven zou hebben gebracht als de deur open was gegaan. Ook het telefoongesprek tussen [benadeelde partij 1] en de centralist wijst erop dat verdachte op zeer agressieve wijze de badkamer probeerde binnen te komen. Verder volgt uit de verklaring van verdachte bij de politie dat hij ook eenmaal boven aangekomen probeerde in de beleving te blijven. Hij heeft tussendoor nog gekeken of zijn schoonmoeder terug zou komen. Verdachte heeft bij de politie over dit moment verklaard: “Ik dacht als ze komt dan vlieg ik erop af”. Deze verklaring duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat hij nog bezig was met de uitvoering van zijn plan. Hoewel verdachte stellig verklaart dat hij [benadeelde partij 1] niets zou hebben aangedaan, is dit een verklaring die verdachte achteraf heeft afgelegd en die lijkt dan ook vooral door een later inzicht te zijn ingegeven. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook niet geloofwaardig. De door verdachte verrichte handelingen moeten gelet op het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] om het leven te brengen.
Voorbedachte raad?
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van voorbedachte raad en daarmee van een poging tot moord. De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar de vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van de aanloop naar het doden van [slachtoffer] . Aanvullend overweegt de rechtbank dat vaststaat dat [benadeelde partij 1] van begin af aan als één van de zeven slachtoffers in het plan van verdachte was betrokken. Verdachte heeft er alles aan gedaan om tijdens het 23 minuten durende gesprek met de meldkamer van de politie de badkamer binnen te komen en heeft ter plaatse meerdere afwegingen en beslissingen gemaakt, met het voornemen om [benadeelde partij 1] om het leven te brengen. De rechtbank concludeert uit de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op zijn voorgenomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Bovendien heeft verdachte de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en heeft hij zich daarvan rekenschap gegeven. De rechtbank heeft reeds uiteengezet dat er geen contra-indicatie is gelegen in het feit dat verdachte volgens de deskundigen ten tijde van de feiten onder invloed was van meerdere stoornissen en zijn keuzevrijheid daardoor was aangetast. Dat betekent dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte ook ten aanzien van feit 2 met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [benadeelde partij 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 13 september 2021 te Biggekerke, gemeente Veere
,[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, zich begeven naar de woning/
heterf van die [slachtoffer] en vervolgens aldaar die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken en gesneden;
Feit 2
op 13 september 2021 te Biggekerke, gemeente Veere
,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg zich heeft begeven naar de woning van [slachtoffer] , alwaar ook die [benadeelde partij 1] zich bevond, en - nadat hij [slachtoffer] meermalen had gestoken/gesneden met een mes - (vervolgens) die woning is ingegaan en getracht heeft de deur van de badkamer, waarin die [benadeelde partij 1] zich had opgesloten, open te trappen, en daarbij te schreeuwen tegen die [benadeelde partij 1] "Ik ga je nu neerschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van de feiten

Door de verdediging is het verweer gevoerd dat verdachte bij feit 2 vrijwillig is teruggetreden. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. In deze zaak staat niet ter discussie dat het voorgenomen misdrijf, de moord op [benadeelde partij 1] , niet is voltooid. De vraag die voorligt is, of het aannemelijk is geworden dat dat misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. Of dit zo is hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit de bewijsoverwegingen van de rechtbank vloeit voort dat niet aannemelijk is geworden dat de moord op [benadeelde partij 1] niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van verdachte afhankelijk waren. Vanaf het moment dat verdachte bij de badkamer aankwam, wist hij dat [benadeelde partij 1] in gesprek was met de centralist van de meldkamer. Enige tijd erna hoorde hij sirenes. Uit het gesprek tussen [benadeelde partij 1] en de centralist van de meldkamer blijkt dat verdachte ruim twintig minuten heeft geprobeerd de badkamerdeur open te krijgen en te kijken of hij op andere wijze de badkamer binnen kon komen. Pas toen dit niet lukte, besloot hij zijn poging te staken en zich over te geven. Hij wist toen al dat de politie in de directe omgeving van de woning was. Om die reden heeft hij besloten het mes te verstoppen; verdachte verklaart daarover dat hij bang was dat de politie hem neer zou schieten als hij het mes nog in zijn handen zou hebben. Uit het handelen van verdachte blijkt niet dat hij op enige wijze heeft geprobeerd om de uitvoering van de voorgenomen moord te verhinderen, het waren enkel externe omstandigheden die de keuzes van verdachte hebben beïnvloed. De rechtbank heeft in de bewijsoverweging reeds overwogen waarom de verklaring van verdachte dat hij [benadeelde partij 1] niets zou aandoen, maar haar enkel wilde zien, niet aannemelijk wordt geacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van vrijwillige terugtred. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en verwijst hierbij naar de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage. Hieruit blijkt het advies van de deskundigen om verdachte de feiten niet toe te rekenen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportage aan dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 11 februari 2022 van C.M.A. Matton, psychiater, S. Labrijn, GZ-psycholoog, en J. Volders, forensisch milieuonderzoeker.
De psychiater en de GZ-psycholoog concluderen dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken en een autismespectrumstoornis. Zij concluderen dat de stoornissen aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde en dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment hebben beïnvloed. Volgens de deskundigen was er voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten bij verdachte sprake van een forse emotionele ontregeling met gevoelens van verdriet, woede en wraak. Het opnieuw kwijtraken van zijn huwelijk leidde bij verdachte tot hevige spanningen. Door zijn stoornissen kan hij emoties en spanningen moeilijk verdragen en hanteren. Hij voelde zich in het nauw gedreven en werd overspoeld door negatieve emoties, waarbij perspectief ontbrak. Vanuit die gemoedstoestand luisterde verdachte naar de kerkdienst en voelde hij zich hierdoor aangesproken. Zijn gevoelens kregen door de kerkdienst een godsdienstig motief en zijn negatieve emoties kregen daarmee een hoger doel. Dat verdachte in de kerkdienst een opdracht hoorde, werd gefaciliteerd door zijn gebrekkige ego-begrenzing: hij kan zijn eigen gevoelens en emoties moeilijk duiden en zoekt in de buitenwereld verklaringen hiervoor. Er ontstond een kokervisie, waarbij er sprake was van een verstoring van de realiteitstoetsing, waardoor hij niet in staat was zichzelf te corrigeren in zijn denken. Die kokervisie had de psychische functie zijn emoties draaglijk te maken. Die middag begon hij zich in toenemende mate te identificeren met een militair op een missie. Het zijn van militair is iets waar verdachte vanaf zijn kindertijd door was gefascineerd. Nu verdachte zich gediskwalificeerd voelde door zijn schoonfamilie en de relatiebreuk, identificeerde hij zich ter compensatie met zijn ideaal: een militair met een missie voor God. Ook op het moment dat hij op pad ging identificeerde hij zich met een militair met een missie. Zijn realiteitstoetsing was op dat moment tenminste enigszins verstoord. De kokervisie, de sterke emotionele ontregeling en de tenminste enigszins verstoorde realiteitstoetsing hebben ertoe geleid dat verdachte op zijn schoonvader afstapte en in enorme razernij en als gevolg van gevoelens die hij niet kon hanteren, op zijn schoonvader begon in te steken. Dat hij al zijn negatieve gevoelens, spanning en lading, aan een hoger doel toeschreef, stuwde zijn agressie juist meer. Ook ten aanzien van de poging tot moord op [benadeelde partij 1] is aannemelijk dat dezelfde dynamiek speelde als bij het om het leven brengen van zijn schoonvader. Volgens de deskundigen werd verdachte in maximale mate beïnvloed in zijn denken, voelen en handelen door beide stoornissen. Dat geschiedde in die mate, dat er geen sprake meer was van enige keuzevrijheid of van gedragsalternatieven. Door de deskundigen wordt dan ook geadviseerd om het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich, gelet op de inhoud van de rapportage en de vaststelling dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen, met de adviezen van de deskundigen verenigen. De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen uit de rapportage over en is daarmee van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De oplegging van een maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het opleggen van een maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het betreft het advies dat in de Pro Justitia rapportage is gegeven, namelijk het opleggen van TBS met verpleging van overheidswege.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
De rechtbank stelt voorop dat zich in de ochtend van 13 september 2021 in de ouderlijke woning van de familie [familienaam] een verschrikkelijk drama heeft afgespeeld. Verdachte is doelbewust naar de woning van de familie [familienaam] gegaan met het plan om slachtoffers te maken. Bij de woning aangekomen heeft hij enige tijd in de bosjes gewacht en het moment gekozen om [slachtoffer] , geheel onverwachts, met een mes aan te vallen. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens op een gruwelijke wijze van het leven beroofd. Met deze daad heeft verdachte hem het meest fundamentele bezit, namelijk het recht om te leven, ontnomen. [benadeelde partij 1] heeft moeten aanschouwen hoe haar vader onverwachts en met veel geweld om het leven werd gebracht door de man met wie zij getrouwd was. Om haar eigen leven te redden is zij de woning ingevlucht en heeft zij het lichaam van haar vader moeten achterlaten. Verdachte is vervolgens met het mes achter [benadeelde partij 1] aangegaan. Binnen heeft zich daarna een angstaanjagende situatie afgespeeld. [benadeelde partij 1] zat opgesloten in de badkamer en kon geen kant op. Ondertussen deed verdachte er alles aan om de deur open te krijgen, terwijl zij kort hiervoor verdachte haar vader om het leven had zien brengen. Dit moet voor [benadeelde partij 1] een zeer traumatische ervaring zijn geweest. Zij heeft, zo blijkt ook uit haar verklaring, doodsangsten uitgestaan in de badkamer. [benadeelde partij 1] is blijven leven doordat het verdachte niet is gelukt om de badkamerdeur open te krijgen. Ter zitting zijn de verstrekkende gevolgen die [benadeelde partij 1] heeft ondervonden aan de gebeurtenissen die dag nader toegelicht. Zij is gediagnosticeerd met meerdere stoornissen, is opgenomen in een psychiatrische instelling en ervaart gevoelens van angst en onveiligheid. Dit zijn gevolgen die, naar de ervaring leert, nog lange tijd kunnen voortduren. Ook geldt dat zij de traumatische gebeurtenissen van die dag de rest van haar leven moet meedragen.
Daarnaast heeft de gewelddadige dood van [slachtoffer] een groot, onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden. Uit de verklaringen die door en namens hen op de zitting zijn voorgelezen, blijkt de diepe impact van de voor hun nauwelijks voorstelbare gebeurtenissen die dag. Tot op de dag van vandaag hebben zij het zeer moeilijk met het grote verlies van hun echtgenoot, vader en opa. Hun leven is door zijn overlijden ingrijpend veranderd en zij voelen het gemis dagelijks. Daar komt bij dat zij ook worden geconfronteerd met de gevolgen die de gebeurtenissen voor hun dochter, zus en tante hebben gehad en nog dagelijks hebben. Het moet daarnaast voor de nabestaanden zeer beangstigend zijn te leven met de gedachte dat verdachte van plan was om meer slachtoffers binnen de familie te maken. Verdachte heeft door zijn handelen onbeschrijfelijke en onherstelbare schade en leed toegebracht aan het gezin. Ook voor de nabestaanden geldt dat zij de sporen van die dag en het onverwachte verlies van een geliefde met zich moeten meedragen. Het leven zoals ze het kenden is door het handelen van verdachte verwoest.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van verdachte ernstig geschokt. Het incident heeft plaatsgevonden in de woning van de familie [familienaam] in het dorp Biggekerke. Buurtbewoners zijn geconfronteerd met het feit dat in hun directe leefomgeving een mens op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Het handelen van verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Maatregel?
De rechtbank realiseert zich dat voor de nabestaanden geen enkele straf het onherstelbare leed dat verdachte heeft veroorzaakt compenseert. De rechtbank begrijpt, mede gelet op de op de zitting voorgelezen verklaringen, dat er bij hen behoefte bestaat aan vergelding in de vorm van een langdurige gevangenisstraf. De wet biedt hiervoor echter geen basis. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat er bij verdachte sprake is van meerdere stoornissen en dat de bewezenverklaarde feiten om die reden niet aan hem kunnen worden toegerekend. Dat oordeel brengt met zich dat aan verdachte geen gevangenisstraf mag worden opgelegd. Wel kan voor de feiten een maatregel aan verdachte worden opgelegd. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of een dergelijke maatregel aangewezen is. Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de conclusies en adviezen uit de Pro Justitia rapportage.
Het advies van de deskundigen
Uit de adviezen van de psychiater en de GZ-psycholoog komt naar voren dat het recidivegevaar van gewelddadig gedrag wordt ingeschat als hoog op het moment dat verdachte een relatie heeft en/of deze verbroken wordt. Een relatie is volgens de deskundigen nog steeds het ideaal van verdachte. Binnen een relatie zal hij teleurstellingen en frustraties kennen vanwege het gebrek aan wederkerigheid, dwingende, claimende gedrag en hooggespannen verwachtingen. De kans dat hij negatieve emoties uit in agressief delictgedrag, gericht op zijn relatie en/of haar omgeving, is dan groot. Kort gezegd kan er op het moment dat verdachte een relatie aangaat, snel agressie optreden waarbij sprake is van escalatiegevaar. Een relatiebreuk is voor verdachte dreigend omdat hij zich onrechtvaardig behandeld kan voelen. In dergelijke situaties voelt hij zich gerechtigd geweld te gebruiken. Daarnaast is er sprake van een ongezonde emotieregulatie. Negatieve emoties worden door verdachte afgeweerd ofwel verdoofd met onder meer het spelen van computergames, het kijken naar porno of thrill-seeking gedrag.
De deskundigen stellen ten aanzien van het in te schatten recidiverisico tevens vast dat het opmerkelijk is dat er meerdere overeenkomsten zijn tussen het huiselijk geweld tegen zijn ex-partner uit een eerder huwelijk dat heeft plaatsgevonden toen verdachte in 2010 in Canada woonde en de huidige ten laste gelegde feiten.
De deskundigen beschrijven verder dat de stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld ernstig zijn. De stoornis in het autismespectrum is onomkeerbaar. Deze stoornis leidt ertoe dat ook de persoonlijkheidsstoornis moeilijker te behandelen zal zijn. De verwachte responsiviteit van een behandeling is dan ook laag. Daarnaast is er bij verdachte geen sprake van ziekte-inzicht, waardoor er weinig motivatie is om te veranderen en aan zijn problemen te werken. Slechts een intensieve en langdurige klinische behandeling kan voldoende behandeldruk geven om op termijn verandering te bewerkstelligen en het recidivegevaar te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Daarom wordt door de deskundigen geadviseerd om aan verdachte TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
TBS met verpleging van overheidswege
De rechtbank neemt ook dit advies van de deskundigen over. De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de aard en ernst van de problematiek van verdachte, het hoge recidiverisico, het ontbreken van ziekte-inzicht en de ernst van de feiten, de noodzakelijke behandeling van verdachte niet op een andere manier gerealiseerd kan worden dan middels TBS met verpleging van overheidswege. De rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en de door verdachte begane strafbare feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Niet gemaximeerde TBS
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

8.De benadeelde partijen

De nabestaanden van [slachtoffer] hebben ten aanzien van feit 1 via hun raadsvrouw
mr. N. Stolk een vordering als benadeelde partij ingediend. De rechtbank zal eerst de toepasselijke juridische kaders schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Materiële schade
Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geeft in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces. De schadeposten die in aanmerking kunnen komen voor vergoeding aan een nabestaande zijn schade door het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, de kosten van lijkbezorging, bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (affectieschade), shockschade en de schade die als erfgenaam kan worden gevraagd.
In artikel 6:108, tweede lid, van het BW staat dat degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander verplicht is de kosten van lijkbezorging te vergoeden aan degene die deze kosten heeft betaald.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Shockschade
De wet geeft nabestaanden ook in andere gevallen recht op immateriële schadevergoeding. Alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a van het BW of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b BW, hebben nabestaanden recht op immateriële schadevergoeding. Shockschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan; en 3) geestelijk letsel met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld ten gevolge hiervan.
8.1
De vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] , echtgenote van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 194.596,42, waarvan € 20.000,-- aan affectieschade en € 174.596,42 aan materiële schade voor feit 1.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de echtgenote van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt
€ 20.000,--. De benadeelde partij heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen en dit bedrag is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
Materiële schade
Kosten van de uitvaart
Door de benadeelde is in totaal € 13.412,42 gevorderd aan kosten van de uitvaart. De gestelde schade bestaat uit meerdere posten. Met betrekking tot de post ‘ [naam] : notariskosten’ ad € 676,90 overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve opsomming van hetgeen kan worden gevorderd, te weten de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Uit vaste rechtspraak volgt dat leges- en notariskosten die strekken tot afwikkeling van de nalatenschap niet toewijsbaar zijn als kosten van lijkbezorging, omdat zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van de overledene.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde notariskosten geen kosten zijn die als kosten van lijkbezorging in de zin van art. 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast ontbreekt een toereikende wettelijke grondslag om de nabestaande ten aanzien van de gevorderde schade te ontvangen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De overige gevorderde kosten van de uitvaart van in totaal € 12.735,52 zijn voldoende onderbouwd en komen op grond van artikel 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking. De verdediging heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank zal deze gevorderde schade toewijzen.
Overlijdensschade
Voor de berekening van de gevorderde overlijdensschade is aangesloten bij de nieuwe rekenmethodiek overlijdensschade. Op basis hiervan heeft Laumen Expertise aan de hand van onderbouwde en verifieerbare uitgangspunten berekend wat de omvang is van het door de benadeelde partij gederfde levensonderhoud.
De post overlijdensschade omvat een bedrag van € 161.184,--, is geheel gebaseerd op het door Laumen Expertise opgestelde rapport van 24 februari 2022 en is als volgt gespecificeerd:
Verschenen schade: € 27.787,--
Toekomstige schade: € 127.475,--
Fiscale schade: € 5.922,--
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij voor deze post niet-ontvankelijk wordt verklaard, waarbij een beperkt aantal uitgangspunten wordt betwist. De verdediging vindt dat gelet op deze aandachtspunten de overlijdensschade alleen is vast te stellen met een nadere onderbouwing of bewijslevering. Verdere behandeling levert een onevenredige belasting op van het strafproces.
Dat de verdediging enkele kanttekeningen en bedenkingen heeft opgeworpen, maakt op zich niet dat daarom de vordering te ingewikkeld is en de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Dat zou het te makkelijk maken om op niet-ontvankelijkheid aan te sturen. Van de rechtbank mag in een zaak als deze grotere terughoudendheid worden verwacht dan gemiddeld bij de vraag of (een deel van) de vordering van een benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Door de advocaat van de benadeelde partijen is terecht benadrukt welk belang zij hebben bij een vordering in dit geding, waar vergoeding van de schade via de voorschotregeling te verwachten is. Dit in plaats van verhaal via de civiele rechter waar uiteindelijk verhaal op de verdachte niet mogelijk zal blijken te zijn. Bovendien is de inbreuk van de onrechtmatige daad bij een levensdelict, en daarmee de schade, groter dan bij een gemiddelde strafzaak.
Daarbij stelt de rechtbank vast dat – gezien de onderbouwde en verifieerbare uitgangspunten van het rapport van Laumen Expertise – de verdediging weliswaar kanttekeningen heeft gezet bij dit deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , maar de diverse bedragen onvoldoende inhoudelijk heeft betwist. Dat er alternatieve berekeningen mogelijk zijn, dat de rekenrente onzeker is en dat de fiscale component mogelijk in de toekomst aan wijziging onderhevig zal zijn acht de rechtbank onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. De rechtbank is bovendien van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit gederfd levensonderhoud en dat verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden. De rechtbank acht het redelijk om de schade te begroten zoals die is berekend.
Conclusie materiële schade
Op grond van vorenstaande zullen ten aanzien van de materiële schade de volgende bedragen worden toegewezen: € 12.735,52 (kosten van de uitvaart) en € 161.184,-- (overlijdensschade). Het totaalbedrag aan materiële schadevergoeding die zal worden toegewezen komt daarmee op: € 173.919,52.
8.2
De vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 42.500,--, waarvan € 17.500,-- aan affectieschade en € 25.000,-- aan shockschade voor feit 1.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de dochter van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt € 17.500,--. De benadeelde partij heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen en dit bedrag is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
Shockschade
De benadeelde partij is getuige geweest van hoe haar vader, tot wie zij in een nauwe affectieve relatie staat, onverwachts met een mes is aangevallen en veelvuldig is gestoken. Vervolgens heeft de benadeelde partij moeten vluchten voor verdachte en haar vader moeten achterlaten. Het mag voor zich spreken dat de gebeurtenissen voor de benadeelde partij zeer ingrijpend en traumatisch zijn geweest en door de ernstige gevolgen hiervan, sprake is geweest van een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er is dus sprake van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade.
Uit de namens de benadeelde partij verstrekte medische gegevens van Emergis blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis, wat in de psychiatrie erkende ziektebeelden zijn. Uit de medische gegevens blijkt verder dat de benadeelde partij ter behandeling van deze stoornissen in Emergis is opgenomen.
De rechtbank leidt uit de brief en de onderbouwing hiervan ter zitting af dat de psychische schade is ontstaan als gevolg van feit 1 en stelt dan ook vast dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij shockschade heeft opgelopen als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit. Gelet op het voorgaande maakt de benadeelde partij aanspraak op vergoeding van deze shockschade. De hoogte van de geleden shockschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van
€ 25.000,-- gelet op de daarbij gegeven onderbouwing redelijk voor en zal dat ook toewijzen.
8.3
De vordering benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] , dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 17.500,-- aan affectieschade voor feit 1.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de dochter van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt € 17.500,--. De benadeelde partij heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen en dit bedrag is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
8.4
De vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 17.500,-- aan affectieschade voor feit 1.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de dochter van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt € 17.500,--. De benadeelde partij heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen en dit bedrag is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
8.5
De vordering benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] , dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 17.500,-- aan affectieschade voor feit 1.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de dochter van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt € 17.500,--. De benadeelde partij heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen en dit bedrag is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
8.6
De vordering benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] , dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 17.500,-- aan affectieschade voor feit 1.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de dochter van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt € 17.500,--. De benadeelde partij heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen en dit bedrag is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
8.7
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De zes toegewezen vorderingen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank daarnaast telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Aangezien verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en de TBS-maatregel aan verdachte wordt opgelegd, zal de rechtbank de duur van de gijzeling telkens op ten hoogste 0 (nul) dagen bepalen.

9.Het beslag

9.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: moord;
feit 2: poging tot moord;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte, en beveelt de
verpleging van overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggeven voorwerpen, te weten;
* PC desktop Cooler Master (goednummer 686448);
* Smartphone Microsoft Lumia (goednummer 686449);
Benadeelde partijen
[benadeelde partij 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van
€ 193.919,52 waarvan € 173.919,52 aan materiële schade en € 20.000,-- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3] (feit 1), € 193.919,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 1]
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van
€ 42.500,--, bestaande uit € 17.500,-- aan affectieschade en € 25.000,-- aan shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] (feit 1), € 42.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 4]
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] van
€ 17.500,-- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4] (feit 1), € 17.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 2]
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van
€ 17.500,-- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] (feit 1), € 17.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 5]
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] van
€ 17.500,-- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5] (feit 1), € 17.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 6]
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] van
€ 17.500,-- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6] (feit 1), € 17.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2022.