ECLI:NL:RBZWB:2022:1644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8850
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van ontvangen kinderalimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiseres ontving sinds 14 april 2015 een bijstandsuitkering, maar het college heeft vastgesteld dat zij over de periode van 1 januari 2017 tot 1 maart 2020 teveel bijstandsuitkering heeft ontvangen. Dit was het gevolg van ontvangen kinderalimentatie van haar ex-partner, die niet was gemeld bij het college. De rechtbank heeft de besluiten van het college, waarin de terugvordering van de teveel ontvangen bijstandsuitkering werd aangekondigd, beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de eiseres kinderalimentatie heeft ontvangen en dat deze bedragen als inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door de ontvangen alimentatie niet te melden. Dit leidde tot de conclusie dat het college de bijstandsuitkering terecht heeft herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen heeft teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van alle relevante inkomsten bij het college, en dat kinderalimentatie tot de middelen van het gezin wordt gerekend, wat invloed heeft op het recht op bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8850 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[Naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. A. van Tol-Macharoblishvili,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 april 2020 (primair besluit I) heeft het college eiseres meegedeeld dat zij over de periode van 1 januari 2017 tot 1 maart 2020 teveel bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet heeft ontvangen en dat deze teveel ontvangen bijstandsuitkering van haar wordt teruggevorderd. Verder heeft het college eiseres meegedeeld dat vooralsnog niet kan worden vastgesteld of zij per 1 maart 2020 recht heeft op een bijstandsuitkering omdat zij nog een kopie van de beschikking Onderhoudsbijdrage Jong-Meerderjarigen van de rechtbank inzake haar dochter [naam dochter] moet inleveren.
In het besluit van 15 april 2020 (primair besluit II) heeft het college aan eiseres meegedeeld dat zij over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019 € 8.521,75 bruto en over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 € 327,10 netto moet terugbetalen.
In het besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 februari 2022.
Eiseres en haar gemachtigde waren hierbij, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.
Namens het college waren [vertegenwoordiger vwr1] en [vertegenwoordiger vwr2] via een videoverbinding aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres ontvangt sinds 14 april 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Tot haar gezin behoren twee kinderen, [naam dochter] (geboren op 24 april 2001) en [naam zoon] (geboren op 27 mei 2007). Uit onderzoek van het college is gebleken dat [naam dochter] over de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 bedragen heeft ontvangen van haar vader [naam vader] . Het college heeft deze bedragen aangemerkt als kinderalimentatie.
Bij de primaire besluiten heeft het college de ontvangen kinderalimentatie op de bijstandsuitkering in mindering gebracht en de hierdoor teveel ontvangen bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd.
2.
Het bestreden besluit.
Het college stelt dat kinderalimentatie tot de middelen van het gezin wordt gerekend die met de bijstandsuitkering moet worden verrekend. Het college stelt voorts dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, nu zij niet bij het college heeft gemeld dat zij vanaf 1 januari 2017 kinderalimentatie ontving. Daarom moet de bijstandsuitkering worden herzien over de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 en de als gevolg hiervan teveel betaalde uitkering worden teruggevorderd. Het college ziet geen dringende redenen om af te zien van terugvordering.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres bestrijdt allereerst dat zij van haar ex-partner [naam vader] een bijdrage ontving voor de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] . Mocht er wel sprake zijn geweest van kinderalimentatie, dan bestrijdt eiseres dat zij daarvan op de hoogte was. Eiseres stelt dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eiseres wijst er in dat verband op dat [naam dochter] eind 2019 een advocaat heeft ingeschakeld om [naam vader] te verplichten een onderhoudsbijdrage te betalen, hetgeen heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst tussen beiden. In die vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat [naam vader] per 1 maart 2020 aan [naam dochter] een onderhoudsbijdrage betaalt. Eiseres stelt dat hiermee voldoende is aangetoond dat [naam dochter] pas vanaf dat moment een bijdrage ontvangt in haar levensonderhoud. Eiseres stelt verder dat uit niets blijkt dat [naam vader] tevens een bijdrage levert in de kosten van [naam zoon] . Iedere bijdrage vanaf 24 april 2019 is bestemd geweest voor [naam dochter] . Bij de berekening van de draagkracht van [naam vader] is volgens eiseres geen rekening gehouden met enige bijdrage in de kosten van [naam zoon] . Vanaf 24 april 2019 is [naam dochter] meerderjarig en kan de bijdrage van [naam vader] niet worden aangemerkt als kinderalimentatie. Dan is geen sprake van middelen, ook niet voor de helft van de ontvangen bedragen.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen, voorzover deze betreffen uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel naar zijn aard met deze uitkeringen overeenkomen.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid, kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1.
De rechtbank moet, kort gezegd, beoordelen of het college de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft herzien en teruggevorderd over de periode van 1 januari 2017 tot 1 maart 2020. Als het college het recht op bijstand wil herzien en terugvorderen, dan moet het college aannemelijk maken dat eiseres te veel bijstand heeft ontvangen. Ook moet het college aannemelijk maken dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. De bewijslast ligt dus bij het college.
Herziening
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college er in is geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres in de periode in geding kinderalimentatie heeft ontvangen van [naam vader] . Uit de door [naam vader] overgelegde bankafschriften blijkt dat [naam vader] op 23 januari 2017
€ 200,- op de bankrekening van eiseres overmaakte met de omschrijving “kinderalimentatie”. Verder blijkt dat [naam vader] daarna maandelijks bedragen overmaakte op de bankrekening van [naam dochter] , aanvankelijk € 200,- met daarbij nog afzonderlijke bedragen voor bijvoorbeeld de kapper en paardrijlessen en vervolgens sinds januari 2018 een vast bedrag van € 350,- met de omschrijving “alimentatie”. Die omschrijving kan, in combinatie met de toelichting van het college ter zitting dat het ook de bedoeling van [naam vader] was om alimentatie te betalen, niet anders worden geïnterpreteerd.
Tot het gezin behoren op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, ten derde, van de Participatiewet de alleenstaande ouder en de tot zijn last komende kinderen.
De bedragen aan kinderalimentatie die [naam vader] heeft overgeschreven naar de bankrekening van eiseres en van [naam dochter] waren naar het oordeel van de rechtbank bestemd voor het levensonderhoud van de tot het gezin van eiseres behorende kinderen. Deze bedragen worden in het kader van de Participatiewet tot de middelen van het gezin, en dus tot de inkomsten van eiseres gerekend. Van eiseres wordt verwacht dat zij deze middelen aanwendt voor levensonderhoud. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB: 2017:2496. Dat [naam vader] de kinderalimentatie feitelijk op de bankrekening van [naam dochter] stortte, maakt niet dat eiseres daar niet over kon beschikken. Het standpunt van eiseres dat zij niet wist dat [naam vader] kinderalimentatie betaalde nu het op de bankrekening van [naam dochter] werd gestort, acht de rechtbank, mede gelet op de hoogte van het bedrag, ongeloofwaardig.
De rechtbank is verder van oordeel dat [naam vader] alimentatie betaalde voor beide kinderen. Het standpunt van eiseres dat voor [naam zoon] geen bijdrage werd betaald, volgt de rechtbank dus niet. Uit de bankafschriften van [naam vader] blijkt allereerst dat hij de kosten van de kapper voor beide kinderen voor zijn rekening nam. Ook blijkt uit de omschrijving van de betaling op 2 mei 2019 dat het maandelijkse alimentatiebedrag van € 350,- betrekking had op [naam zoon] en [naam dochter] . Tot slot heeft het college ter zitting toegelicht dat [naam vader] in de gesprekken met het college heeft aangegeven dat hij deze alimentatie voor beide kinderen betaalde.
5.3.
Kinderalimentatie moet op de bijstandsuitkering worden gekort zolang de kinderen tot het gezin behoren. De alimentatie moet meer specifiek worden aangemerkt als inkomen. Dit betekent dat eiseres onverwijld (dat wil zeggen: zo spoedig mogelijk) bij het college had moeten melden dat zij de alimentatie ontving. Zij heeft dit niet gedaan en daarmee heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. Het college was daarom op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet dan ook verplicht tot herziening van de uitkering van eiseres over de in geding zijnde periode.
Dat [naam dochter] vanaf 24 april 2019 meerderjarig is, betekent dat de voor haar bestemde kinderalimentatie niet langer tot de middelen van eiseres behoort en daarom niet op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering mag worden gebracht. Het college heeft dit juist toegepast door vanaf 24 april 2019 slechts de helft van de kinderalimentatie (als zijnde bestemd voor [naam zoon] ) in mindering te brengen.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat het college terecht de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 heeft herzien door de ontvangen kinderalimentatie in mindering te brengen op haar uitkering.
Terugvordering
5.5
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het college teveel bijstandsuitkering aan eiseres heeft betaald. Het college heeft terecht de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd tot een totaal bedrag van € 8.848,85. Eiseres heeft aangevoerd dat de ontvangen bedragen zijn aangewend voor levensonderhoud en dat zij, als zij deze moet terugbetalen, dubbel gestraft wordt. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen dringende reden op.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 29 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.