ECLI:NL:RBZWB:2022:1627

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
02-242475-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met als dieptepunt verwurging met riem in huiselijke context

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2022, staat de verdachte terecht voor poging zware mishandeling van zijn echtgenote. De feiten dateren van 7 september 2021, toen de verdachte zijn echtgenote mishandelde door haar te slaan, haar keel dicht te knijpen en haar met een riem te wurgen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 9 maart 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie achtte de poging doodslag bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar waren, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het gebruik van grof geweld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor poging doodslag, maar dat de verdachte zich wel had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte werd daarom schuldig bevonden aan poging zware mishandeling.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, het verleden van de verdachte met huiselijk geweld en het risico op recidive. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 4 jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling voor middelengebruik en agressie. De rechtbank benadrukte de impact van het geweld op de aangeefster en het belang van haar veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/242475-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman: mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. M.S. Kikkert en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 7 september 2021 heeft geprobeerd om zijn echtgenote te doden of zwaar te mishandelen dan wel dat hij haar (meerdere keren) heeft mishandeld;
in de periode van 1 augustus tot en met 6 september 2022 zijn echtgenote meerdere keren heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging doodslag bewezen. Verdachte heeft aangeefster geslagen, met zijn handen haar keel dichtgeknepen en ook heeft hij een riem gebruikt om haar te wurgen. Aangeefster is dermate lang en met een zodanige kracht gewurgd dat zij haar bewustzijn verloor. Door op deze manier de ademhaling van aangeefster af te snijden bestond de aanmerkelijke kans dat zij door verstikking om het leven zou komen, welke kans bewust door verdachte is aanvaard.
Van een vrijwillige terugtred was geen sprake. Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, inhoudende dat hij geweld heeft gebruikt om aangeefster te kalmeren en voor haar eigen veiligheid, is niet aannemelijk geworden en moet terzijde worden geschoven. Voor feit 2 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd wegens gebrek aan bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 1. Het klopt dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen aangeefster: hij heeft haar geslagen in haar gezicht en zijn arm om haar hals gelegd, waarna hij haar naar achteren heeft getrokken. Dit deed verdachte om aangeefster te kalmeren en voor haar eigen veiligheid. Van verwurging met een riem is geen sprake geweest en ook niet van verlies van bewustzijn bij aangeefster. Verdachte ontkent dit en wettig bewijs daarvoor ontbreekt. Evenmin kan worden vastgesteld hoe lang en met hoeveel kracht er geweld is uitgeoefend op de hals/keel van aangeefster. Er kan daarom niet worden geconcludeerd dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster het leven zou laten of dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit maakt dat hoogstens tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 2 wegens gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
Het gepleegde geweld
Vast staat dat verdachte in de avond en nacht van 7 september 2021 geweld heeft gebruikt tegen aangeefster. Beiden hebben verklaard dat aangeefster in haar gezicht is geslagen en dat - zakelijk weergegeven - verdachte samendrukkend geweld op haar keel heeft uitgeoefend. Over de vorm van samendrukkend geweld en de omstandigheden waaronder de gewelddadigheden hebben plaatsgevonden, hebben zij echter verschillend verklaard. De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte porno zat te kijken en billen zag op tv, waarvan hij dacht dat het de billen van aangeefster waren. Hij begon aangeefster te beschuldigen van porno en die ruzie dreigde zo uit de hand te lopen dat aangeefster - rond 23.00 uur - de politie wilde bellen. Verdachte heeft toen haar telefoon afgepakt, waarna het geweld begon. Verdachte heeft haar meerdere keren geslagen, met zijn handen haar keel dichtgeknepen en daarna een riem om haar nek gedaan en die strak aangetrokken, aldus de verklaring van aangeefster. Hierna verloor zij haar bewustzijn.
Aangeefster is drie keer gehoord over wat er die bewuste avond en nacht is gebeurd: twee keer bij de politie en één keer bij de rechter-commissaris. Over de geweldshandelingen heeft zij consistent verklaard. In haar laatste verklaring bij de rechter-commissaris zegt zij weliswaar niet meer precies te weten wat en hoe er iets om haar nek is gegaan, maar zij zegt wel expliciet geen dingen te hebben verzonnen. In haar twee nagezonden brieven en de schriftelijke slachtofferverklaring komt zij evenmin terug op het door haar beschreven geweld.
De verklaring van aangeefster over de aanleiding van het geweld door verdachte - dat zij de politie probeerde te bellen - vindt steun in de opmerking van verbalisant [verbalisant] dat aangeefster haar telefoon laat zien waarop het noodnummer te zien is op desbetreffende datum en tijd. Over het geweld zelf stuurde aangeefster al op 8 september 2021 om 06:31 uur een Whatsappbericht naar een vriendin met de tekst
“hij hing mij aan de broeksriem op, hij sloeg mij”.Ditzelfde vertelt zij tegen getuige [getuige] , een medewerker van Veilig Thuis die later die ochtend aangeefster thuis bezoekt. Aangeefster vertelt dan ook dat zij buiten bewustzijn is geraakt.
Door getuige [getuige] wordt diezelfde ochtend letsel gezien bij aangeefster, welk letsel nader is beschreven door forensisch arts [naam] . Deze deskundige is op de zitting van 9 maart 2022 gehoord en heeft verklaard dat het door haar geconstateerde letsel geheel past bij het door aangeefster genoemde slaan en/of keel dichtknijpen met de handen en/of een riem om de hals doen en die aantrekken.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat aangeefster in haar verklaringen en brieven verdachte telkens omschrijft als een goede man en vader die is bezweken onder enorme stress. Dit laatste zou volgens aangeefster de onderliggende reden voor de gewelddadigheden zijn geweest. Zij vindt het belangrijk dat verdachte in haar leven en dat van hun zoontje blijft en lijkt er geen enkel belang bij te hebben om verdachte vals te beschuldigen.
Gezien het bovenstaande zijn er geen redenen om aan de verklaringen van aangeefster over het gepleegde geweld (en de aanleiding daartoe) te twijfelen en worden deze door de rechtbank betrouwbaar geacht.
Daar waar de verklaringen van aangeefster consistent zijn, zijn de verklaringen van verdachte dat juist niet. Pas op zitting van 9 maart jongstleden heeft verdachte verklaard dat aangeefster hem wilde slaan, omdat hij een als grap bedoelde opmerking over billen op een pornosite had gemaakt die op haar billen leken. Verdachte heeft aangeefster willen kalmeren door haar in het gezicht te slaan en toen zij van de vide dreigde te springen, heeft hij omwille van haar veiligheid zijn arm om haar halsstreek geklemd en haar zo naar achteren getrokken. Daarmee heeft hij haar ook de adem wat ontnomen, welke techniek hij heeft geleerd in het leger. Die verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde om de volgende redenen.
Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat aangeefster zichzelf het letsel zou hebben toegebracht. Op die verklaring is hij pas bij de reclassering en op de zitting van 17 december 2021 teruggekomen. Bij de reclassering heeft hij voor het eerst gezegd dat hij op 7 september 2021 aangeefster geslagen heeft en haar keel heeft dichtgeknepen. Op de zitting van 17 december 2021 heeft hij verklaard dat aangeefster niet zichzelf het letsel kan hebben toegebracht.
Pas bij de inhoudelijke behandeling op 9 maart jongstleden heeft verdachte een meer gedetailleerde verklaring afgelegd, die hij met steeds meer details aanvulde naarmate hem meer vragen werden gesteld. Zo verklaarde verdachte op de vraag van de rechtbank hoe het kwam dat aangeefster letsel over haar hele lichaam had, dat zij samen over de grond hadden gerold waar glasscherven lagen. Niet alleen heeft verdachte hier eerder met geen woord over gerept, maar ook past dit naar het oordeel van de rechtbank niet bij de aard van het bij aangeefster geconstateerde letsel. Bovendien is bij verdachte zelf geen enkele snijwond of andere vorm van letsel gezien. Ten slotte vindt de rechtbank het onbegrijpelijk dat, als verdachte inderdaad aangeefster heeft willen kalmeren en beschermen, hij dit niet van meet af aan heeft verklaard. Verdachte wilde naar eigen zeggen de rol van aangeefster zo klein mogelijk maken, maar heeft juist het tegenovergestelde gedaan door de schuld bij haar neer te leggen.
Gelet op dat wat hierboven is overwogen, acht de rechtbank niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen dat de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden zoals aangeefster heeft verklaard.
Kwalificatie geweld
De vervolgvraag is hoe het handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden. Voor een bewezenverklaring van een poging doodslag moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood. De rechtbank stelt in dit verband vast dat bij aangeefster letsel is geconstateerd over haar hele lichaam: zij had vele bloeduitstortingen, kraswonden en kneuzingen. Twee dagen na de gewelddadigheden had zij nog pijn aan haar borst en keel en moeite met ademhalen. Een en ander getuigt ervan dat verdachte grof geweld heeft gebruikt tegen aangeefster, met als dieptepunt de verwurging met een riem waarna zij haar bewustzijn verloor. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om iets te kunnen zeggen over de duur, kracht en intensiteit van de geweldsuitoefening, waaronder met name het samendrukkend geweld door verdachte om de hals/keel van aangeefster met zijn handen en een riem. Ook de deskundige heeft hierover geen uitsluitsel kunnen geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster zou komen te overlijden. De ten laste gelegde poging doodslag kan daarom niet worden bewezen.
Door de uitoefening van grof (samendrukkend) geweld op kwetsbare lichaamsdelen als hoofd, keel en hals heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hij heeft die kans blijkens zijn wijze van handelen ook welbewust aanvaard. De ten laste gelegde poging zware mishandeling kan daarom worden bewezen.
Feit 2
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte in augustus 2021 op twee verschillende momenten fysiek geweld tegen haar heeft uitgeoefend. Mede gelet op wat de rechtbank heeft overwogen bij feit 1 zijn er geen redenen om aan deze verklaring te twijfelen. Van voldoende wettig bewijs is echter geen sprake nu steunbewijs ontbreekt. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair
op of omstreeks 7 september 2021 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een riem om de keel/hals van die [slachtoffer] heeft gedaan en vervolgens heeft aangetrokken en die [slachtoffer] bij de keel/hals heeft vastgepakt en die keel/hals heeft dichtgeknepen en meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Uitgaande van een bewezen verklaarde poging doodslag heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring van de poging zware mishandeling de tijd die verdachte op de dag van uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht afdoende straf is. Er bestaan geen bezwaren tegen oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden met uitzondering van het begeleid wonen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de nacht van 7 op 8 september 2021 schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van zijn echtgenote, aangeefster [slachtoffer] . Hij begon een ruzie in hun woning die vervolgens volledig escaleerde. Aangeefster werd gestompt en geslagen door verdachte en ook kneep hij haar keel dicht met zijn handen. Het lukte haar niet om van hem weg te komen en het fysiek geweld nam toe. Verdachte heeft op enig moment zijn riem als wapen gebruikt en aangeefster daarmee gewurgd. Aangeefster verloor hierna haar bewustzijn. De gewelddadigheden hebben plaatsgevonden terwijl hun zoontje van twee maanden oud ook in de woning aanwezig was. Verdachte was onder invloed van drank en drugs, mede waardoor hij zijn vrouw bewust in gevaar heeft gebracht.
Gelukkig heeft aangeefster aan het heftige geweld geen blijvend letsel overgehouden. Zij heeft die nacht echter enorme angst ervaren en gevreesd voor haar leven. Zij heeft verklaard dat zij dacht dat het haar laatste dag op aarde zou zijn. Zij moest bovendien vrezen voor haar leven binnen de relatie en op de plek waar iemand zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen: het huwelijk en de echtelijke woning.
Bij de strafbepaling neemt de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bewezenverklaarde feit ernstiger van aard is dan veel andere huiselijk-geweldzaken die aan de rechtbank worden voorgelegd.
In het nadeel van verdachte wordt verder meegewogen dat hij in 2017 in Spanje is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en een dag voor huiselijk geweld gepleegd tegen zijn toenmalige vriendin. Deze zware veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden om grof geweld te gebruiken tegen aangeefster. Er lijkt sprake van een patroon van huiselijk geweld tegenover opeenvolgende partners, wat de rechtbank buitengewoon verontrustend vindt.
Verdachte heeft tot op heden geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft telkens de schuld bij aangeefster gelegd. Ook heeft hij de hierboven genoemde veroordeling uit 2017 gebagatelliseerd. Van enig zelfinzicht bij verdachte lijkt geen sprake te zijn.
De rechtbank slaat verder acht op de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 21 februari 2022. Gelet op het gemiddelde tot hoge risico op recidive, de verstoorde partnerrelatie, het problematische middelengebruik van verdachte en zijn beperkte copingvaardigheden, acht de reclassering ambulante behandeling van belang.
Het is verder wenselijk dat verdachte begeleiding krijgt bij zijn re-integreren in de samenleving, gericht op het verbeteren van een dagstructuur, stabiliteit, omgang met zijn zoon en het stimuleren en monitoren van de behandeling. Een begeleide woonvorm is daarom geïndiceerd. Ook acht de reclassering een alcohol- en drugsverbod noodzakelijk, omdat er een verband wordt vermoed tussen het middelengebruik van verdachte en zijn agressie. Zij adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf onder de vier hiervoor benoemde bijzondere voorwaarden en een meldplicht.
Het voorgaande afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Een deel daarvan, te weten 9 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd, om verdachte een grote stok achter de deur te bieden en om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw (gewelds)delicten pleegt. Daarnaast maakt een voorwaardelijk strafdeel oplegging mogelijk van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De duur van het voorwaardelijke strafdeel is voorts ingegeven door het feit dat aangeefster (financieel) afhankelijk is van verdachte en dat het haar wens is dat verdachte als vader in beeld blijft voor hun zoontje.
De rechtbank ziet in de aard en de ernst van het feit en het strafblad van verdachte aanleiding om een langere proeftijd dan gebruikelijk te bepalen en zal deze vaststellen op 4 jaar. Tevens zal zij bepalen dat de te stellen voorwaarden en het daarop door de reclassering uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Gelet op de eerdere forse veroordeling voor huiselijk geweld en het door de reclassering genoemde gemiddelde tot hoge recidiverisico moet er namelijk ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De onder verdachte in beslag genomen riem (g2374289) is niet vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat dit de riem is waarmee de poging zware mishandeling is gepleegd of dat een van de andere categorieën aan de orde is die in artikel 33a lid 1 Wetboek van Strafrecht wordt genoemd. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte als rechthebbende.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:poging zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 4 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de verslavingsreclassering Novadic-Kentron (hierna: de reclassering);
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na ingang van de proeftijd zal melden bij de reclassering op het adres Rompertsebaan 12, 5231 GS te ’s-Hertogenbosch en zich
daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek GGz (of soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering), op de tijden en plaatsen door die zorgverlener aan te geven, welke behandeling zal zijn gericht op middelengebruik en agressieregulatie/psychosociaal functioneren, waarbij verdachte zich moet houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Stichting Exodus of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest), waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen riem (g2374289);
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mrs. J.C.A.M. Los en
M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 maart 2022.