ECLI:NL:RBZWB:2022:1599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
02/265292-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een gevangenisstraf aan een ongewenst vreemdeling wegens diefstal en heling

Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan meerdere diefstallen en heling. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van een elektrische fiets, heling van goederen en diefstal van gereedschap. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal van de elektrische fiets en het gereedschap, maar sprak hem vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich in een korte periode schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder inbraak en heling. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel niet proportioneel was gezien de status van de verdachte als ongewenst vreemdeling. In plaats daarvan werd een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, zodat de verdachte in aanmerking kon komen voor strafonderbreking en uitzetting naar zijn land van herkomst, Polen.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/265292-21
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
te 4337 PE Middelburg, Torentijdweg 1,
raadsman mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 en 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een elektrische fiets en gereedschap heeft gestolen;
feit 2: diverse goederen heeft geheeld;
feit 3: samen met een ander of anderen divers gereedschap heeft gestolen;
feit 4:een fietscomputer/display heeft gestolen;
feit 5: twee veerpoten heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van feit 1 verzoekt hij de rechtbank verdachte vrij te spreken van het onderdeel dat ziet op verbreking, omdat hier geen bewijs voor in het dossier aanwezig is. Hij komt, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, ook tot een bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 merkt hij op dat de elektrische fiets en de scooter bij de woning van de vriendin van verdachte zijn aangetroffen. De verklaring dat verdachte zelf in Polen zou zitten en dat hij de goederen heeft gekregen voor reparatie acht hij ongeloofwaardig. Het kentekenbewijs en de buitenlamp zijn daarnaast in de auto van verdachte aangetroffen en verdachte kan geen goede verklaring geven over hoe hij aan deze goederen is gekomen. Ten aanzien van het gereedschap merkt hij op dat op de telefoon van verdachte foto’s zijn aangetroffen van gereedschap dat is weggenomen. Alles bij elkaar maakt dat dat sprake is van schuldheling van deze goederen. Ten aanzien van feit 3 merkt hij op dat sprake is van medeplegen nu verdachte heeft verklaard de camera weggedraaid te hebben voor twee andere personen. Hij gaat er voorts van uit dat verdachte meer handelingen heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 (zonder de verbrekingshandelingen) en 4 ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte. Dit is anders voor de onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten nu het dossier voor deze feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Ten aanzien van feit 3 wordt opgemerkt dat verdachte wel op de camerabeelden is te zien, maar dat verdachte alleen de camera heeft weggedraaid zodat anderen een diefstal konden plegen. Dit is onvoldoende om tot medeplegen te komen; daarvoor bevat het dossier onvoldoende bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1; bewezenverklaring
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de in de tenlastelegging opgenomen braak en/of verbrekingshandelingen nu het dossier hiervoor geen wettig bewijs bevat.
Nu verdachte de diefstal wel heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 2; bewezenverklaring
Kentekenbewijs en buitenlamp
De rechtbank overweegt ten aanzien van het kentekenbewijs dat verdachte heeft verklaard dat hij dit op straat heeft gevonden en vervolgens onder zich heeft gehouden. Uitgaande van zijn verklaring, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, is het aannemelijk dat sprake was van verduistering in plaats van heling. Voor de buitenlamp geldt dat het op grond van de bewijsmiddelen aannemelijk is dat sprake was van diefstal van dit goed door verdachte. Voor een bewezenverklaring van heling is vereist dat het misdrijf waarvan de goederen afkomstig zijn, gepleegd is door een ander. Heling van een goed verkregen door een misdrijf dat een verdachte zelf heeft gepleegd of medegepleegd, valt niet onder de delictsomschrijving. Gelet op het voorgaande is het aannemelijk dat het kentekenbewijs en de buitenlamp in het bezit zijn gekomen door een misdrijf dat door verdachte zelf is gepleegd. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat sprake is van heling van het kentekenbewijs en de buitenlamp. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Elektrische scooter, elektrische fiets en het gereedschap
De rechtbank overweegt ten aanzien van de elektrische scooter, elektrische fiets en het gereedschap dat het om tot een bewezenverklaring van opzetheling te komen noodzakelijk is vast te stellen dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de gestolen goederen wist dat deze van diefstal afkomstig waren. Er is geen bewijs voor deze wetenschap. Ten aanzien van het gereedschap merkt de rechtbank aanvullend op dat zij niet kan vaststellen dat verdachte dit op enig moment voorhanden heeft gehad. De opzetheling acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte dan redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Voor wat betreft de elektrische fiets merkt de rechtbank op dat zij in het dossier geen informatie heeft aangetroffen over hoe deze is aangetroffen (de uiterlijke staat). Ten aanzien van de elektrische scooter bevat het dossier wel informatie over de uiterlijke staat: de elektrische scooter die op 29 juli 2021 door de politie werd aangetroffen in de tuin van de vriendin van verdachte bevatte geen kentekenplaat en het contactslot was verbroken. Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze uiterlijke staat een onderzoeksplicht met zich mee. En gezien het feit dat deze goederen door dezelfde persoon op hetzelfde moment aan verdachte zijn aangeboden, strekte deze plicht zich tevens uit over de elektrische fiets. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard hij in Polen was, dat de elektrische fiets en scooter door een vriend ter reparatie zijn aangeboden bij zijn vriendin en dat zij papieren had gezien waaruit zou blijken dat deze goederen eigendom waren van de persoon die deze ter reparatie had aangeboden. Deze verklaring is niet aannemelijk geworden. De vriendin van verdachte heeft immers verklaard dat verdachte niet in Polen was maar bij haar verbleef en dat de spullen niet van haar waren, dat zij hier ook niets vanaf wist en dat verdachte haar in de problemen bracht. Deze verklaring van de vriendin van verdachte wordt ondersteund door de telefoongegevens van de verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich op 28 juli 2021 om 00:59 in Breskens bevond. De aan verdachte ten laste gelegde schuldheling van de elektrische fiets en scooter acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
feit 3; bewezenverklaring
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij op 7 augustus 2021 aanwezig was bij de woning waar die nacht gereedschap is weggenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van anderen één camera heeft weggedraaid zodat anderen een diefstal konden plegen. Verdachte heeft hier naar eigen zeggen geld voor gekregen. De rechtbank acht dit door de verdediging geschetste alternatieve scenario onaannemelijk. Rondom het huis van aangever hing meer dan één camera. Op de beelden van deze camera’s zijn, behalve verdachte, geen andere personen te zien. Naar het oordeel van de rechtbank had dit wel gemoeten als er ook andere personen dan verdachte bij de woning van aangever aanwezig waren geweest. Ook anderszins is niet gebleken dat er derden betrokken waren bij het plegen van het feit. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het alleen verdachte is geweest die op 7 augustus 2021 te Rijsbergen door middel van verbreking divers gereedschap, waaronder meerdere accu's en
schroevendraaiers en een waterpomptang uit de garage van aangever heeft weggenomen. Van het medeplegen zal hij worden vrijgesproken.
feit 4; bewezenverklaring zonder nadere motivering
Nu verdachte dit feit heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 5; vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat die verdachte in verband brengen met de ten laste gelegde diefstal van twee veerpoten uit de auto van aangever. Het enkele feit dat verdachte op het moment van de diefstal in de buurt was van de auto is hiertoe onvoldoende. Gelet op het vorenstaande is niet aan het wettig bewijsminimum voldaan. De rechtbank zal verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, dan ook van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 30 september 2021 te Heinkenszand, gemeente
Borsele
(uit een garage behorend bij perceel [adres 2] ) een ele
ktrische
fiets (merk: Sparta, type: f7E) en gereedschap,
aan [naam 1] ,
toebehorende
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen;
feit 2
op 29 juli
2021 te Wernhout, gemeente Zundert, een elektrische fiets en een elektrische scooter
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van
deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden
dat het door misdrijf verkregen goederen betrof
fen;
feit 3
op 7 augustus 2021 te Rijsbergen, gemeente Zundert
divers gereedschap, waaronder meerdere accu’s en
schroevendraaiers en
eenwaterpomptang,
die aan [naam 2] ,
toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van
verbreking;
feit 4
op 18 augustus 2021 te Ulicoten, gemeente
Baarle-Nassau
een fietscomputer/display (merk: Bosch, type: Intuvia),
aan [naam 3] ,
toebehorendeheeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, gelet op de vreemdelingenstatus van verdachte. Zij verzoekt de rechtbank om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest. Op grond van de ‘Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting’ komt verdachte, als illegale vreemdeling in Nederland, na zes maanden in aanmerking voor strafonderbreking. Deze strafonderbreking heeft als doel verdachte uit te zetten naar het land van herkomst. Dit is ook wat verdachte graag wil; hij wil terug naar Polen naar zijn familie en hij wil daar een behandeling volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in twee maanden tijd schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten. Verdachte heeft uit een garage een elektrische fiets weggenomen, hij heeft bij een inbraak in een schuur divers gereedschap weggenomen, hij heeft een elektrische scooter en een elektrische fiets geheeld en hij heeft een fietscomputer/display van een fiets weggenomen. Met name het plegen van een inbraak veroorzaakt niet alleen de nodige materiële schade en administratieve rompslomp maar maakt ook een forse inbreuk op de privacy van de betrokkenen. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde hun eigendommen heeft doorzocht en weggenomen.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte volgens zijn strafblad eerder met justitie in aanraking gekomen voor soortgelijke feiten. Zo is verdachte in 2020 en 2021 veroordeeld tot gevangenisstraffen voor diefstallen.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling voorts rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit:
- 24 juli 2021, Zundert, gemeente Zundert, diefstal.
Door de reclassering is in haar advies van 23 december 2021 geadviseerd tot de oplegging van een ISD-maatregel aan verdachte. Er is bij verdachte sprake van langdurige middelenproblematiek. In augustus 2020 werd hij gediagnosticeerd met een stoornis in alcoholgebruik, gedeeltelijk in remissie, en een depressieve stoornis. Verder zijn er vermoedens van trauma’s vanuit de jeugd van verdachte en is er sprake van angsten. In 2020 was er bij verdachte kortstondig sprake van gedragsverandering. Hij hield zich aan de afspraken met de reclassering en startte een behandeling bij Novadic-Kentron. Verdachte was een korte periode gemotiveerd en abstinent van middelen. In mei 2021 bleek echter dat verdachte volgens de IND illegaal in Nederland verbleef en dat hij Nederland moest verlaten. Verdachte is hierna uit beeld van de reclassering verdwenen. Verdachte zou naar Polen gaan, maar kwam na een korte periode weer terug in Nederland. Bij terugkomst in Nederland hield hij zich niet meer aan de afspraken met de reclassering. Verdachte is teruggevallen in middelengebruik en daarbij verviel hij weer in delictgedrag. Hij kent op dit moment geen beschermende factoren. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog.
De rechtbank overweegt dat verdachte in beginsel in aanmerking komt voor de oplegging van een ISD-maatregel. Het doel van de ISD-maatregel is tweeledig: enerzijds de criminaliteit gepleegd door veelplegers verminderen door middel van vrijheidsbeneming en anderzijds gedragsbeïnvloeding door middel van gerichte interventies. Ook voor een veelpleger die de status ongewenst vreemdeling heeft en een ISD-maatregel opgelegd krijgt, geldt het eerste doel: vrijheidsbeneming waardoor voortzetting van het criminele gedragspatroon feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Het tweede doel richt zich, in het geval van verdachte, echter niet op integratie in Nederland, zoals bij personen met een rechtmatig verblijf in Nederland, maar op de bevordering van een succesvolle terugkeer naar het land van herkomst. De ISD-maatregel kent voor de ISD’ers met de status ongewenst vreemdeling dan ook geen extramurale fase maar wordt volledig intramuraal ten uitvoer gelegd. Dit laatste zou betekenen dat verdachte twee jaar in de gevangenis terecht zou komen, zonder gedragsbeïnvloeding door middel van gerichte interventies. De rechtbank is van oordeel dat dit, in het kader van de bewezen verklaarde feiten, niet proportioneel en dus ook niet passend is. Zij kiest dan ook voor een andere strafmodaliteit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest passend. Verdachte heeft aangegeven graag terug te willen naar zijn familie in Polen en daar een behandeling te willen gaan volgen. Door oplegging van voornoemde gevangenisstraf wordt bewerkstelligd dat verdachte in aanmerking kan komen voor een strafonderbreking waarbij hij wordt uitgezet naar het land van herkomst.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 208,84 voor feit 5 ter zake van materiële schade (schade kleine ruit portier en kosten garage).
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 5 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal;
feit 2: schuldheling;
feit 3: diefstal, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
feit 4: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 4] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2022.
Mr. Nomes is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.