ECLI:NL:RBZWB:2022:1598

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
02/318867-21 en 10/230500-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld, inclusief bewijsbeoordeling en strafoplegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2022, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 mei 2021 in Rotterdam, waarbij de verdachte samen met een mededader het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van zijn auto, een Opel Zafira. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer hebben bedreigd met een vuurwapen en fysiek geweld hebben gebruikt, wat resulteerde in de diefstal van de auto.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, maar niet aan afpersing, omdat er geen sprake was van gedwongen afgifte. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder OVC-gesprekken, zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal met geweld. De verdachte heeft de auto wederrechtelijk toegeëigend, terwijl hij het slachtoffer heeft bedreigd en geslagen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen, omdat de opgelegde straf langer was dan het voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/318867-21 en 10/230500-17 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught
raadsman: mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing of aan een diefstal met geweld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde afpersing bewezen. Verdachte heeft samen met een ander het slachtoffer [slachtoffer] gedwongen tot afgifte van zijn auto door hem te bedreigen met een vuurwapen en hem klappen te geven en te duwen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat de primair ten laste gelegde afpersing en de subsidiair ten laste gelegde geweldshandelingen niet kunnen worden bewezen. Verdachte bekent de auto van het slachtoffer [slachtoffer] wederrechtelijk te hebben toegeëigend, maar ontkent uitdrukkelijk dat hierbij geweld is gebruikt of dat er is gedreigd met geweld. Uit de inhoud van de OVC-gesprekken kan misschien wel worden afgeleid dat verdachte boos was en dat er een vuurwapen aanwezig was, maar uit niets blijkt dat er daadwerkelijk een vuurwapen is gebruikt om [slachtoffer] te bedreigen of dat er andere geweldshandelingen tegen hem zijn uitgeoefend. Ten aanzien van het medeplegen heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en een tot op heden onbekend gebleven derde (hierna: [naam 1] ) de Opel Zafira van het slachtoffer [slachtoffer] hebben weggenomen. Dit gebeurde op 17 mei 2021 op de Hooidrift in Rotterdam. De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld, is of bij het wegnemen van deze auto geweld is gebruikt of dat er is gedreigd met geweld. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Uit de inhoud van de OVC-gesprekken die zijn gevoerd op 15 mei 2021 leidt de rechtbank af dat verdachte en [naam 1] al op deze datum naarstig op zoek waren naar [slachtoffer] . Verdachte zegt in deze gesprekken dat hij [slachtoffer] – die door verdachte de Afrikaan wordt genoemd – in elkaar gaat timmeren en kapot gaat maken. [naam 1] toont zich eveneens bereid om geweld te gebruiken; ook hij zegt ‘hem’ te gaan timmeren. Verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat hij woedend was op [slachtoffer] .
De gemoedstoestand van verdachte lijkt op 17 mei 2021 onveranderd, getuige de OVC-gesprekken van die dag. Zo zegt verdachte omstreeks 16:32 uur dat hij het hoofd van de Afrikaan in elkaar gaat slaan. De zoektocht naar [slachtoffer] wordt voortgezet. Verdachte spreekt opnieuw af met [naam 1] en vraagt hem ‘dat ding’ mee te nemen. Omstreeks 17:20 uur stapt [naam 1] bij verdachte in de auto, waarop verdachte hem vraagt of hij ‘dat ding’ bij zich heeft (sessienummer [nummer] ). Gezien het verdere verloop van dit gesprek, waarin wordt gesproken over ‘de strap’ die op safe staat zodat die niet per ongeluk gaat schieten, staat voor de rechtbank vast dat met ‘dat ding’ een vuurwapen werd bedoeld en dat [naam 1] dit op verzoek van verdachte bij zich had. Vervolgens wordt in de auto door de twee mannen besproken op welke wijze zij de Opel Zafira van [slachtoffer] afhandig willen maken.
Om 17:28 uur arriveren zij op de Hooidrift en zegt verdachte dat ‘hij’ al weet dat verdachte ‘hem’ gaat pakken, waarna beide mannen uitstappen. Ruim een kwartier later, omstreeks 17:44 uur, zitten verdachte en [naam 1] weer samen in de auto. Hiermee staat voor de rechtbank vast dat de Opel Zafira is weggenomen tussen 17:28 uur en 17:44 uur.
De rechtbank is van oordeel dat verder met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het door [naam 1] meegebrachte vuurwapen ook daadwerkelijk in bedreigende zin is gebruikt tegen [slachtoffer] . Gezien de hierboven omschreven gang van zaken was sprake van een vooropgezet plan om de Opel Zafira van [slachtoffer] af te nemen, was het vuurwapen op verzoek van verdachte meegebracht om dit doel te verwezenlijken, en waren zowel verdachte als [naam 1] bereid om geweld te gebruiken. Dit past ook bij de gemoedstoestand van verdachte op dat moment en bij het feit dat ze een locatie zochten zonder camera’s. Veelzeggend in dit verband is verder dat [naam 1] tegen verdachte zegt dat ‘iemand hem met de gun’ heeft gezien op het moment dat zij weer samen in de auto zitten (sessienummer [nummer] ). Dat het vuurwapen is gebruikt om te dreigen, strookt verder met de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende dat de twee mannen tegen hem aan stonden en dat hij iets voelde prikken in zijn rechterzij wat in ieder geval geen hand was.
De OVC-gesprekken geven er verder blijk van dat er ook fysiek geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] . Op het moment dat verdachte en [naam 1] weer bij elkaar zijn gekomen in de auto ná het wegnemen van de Opel Zafira, spreken zij over klappen die zijn gevallen. Dat [slachtoffer] een klap heeft gekregen, volgt ook uit het daaropvolgende gesprek tussen verdachte en getuige [naam 2] (sessienummer [nummer] ). Voor de rechtbank staat vast dat verdachte de klappen heeft uitgedeeld. Hij heeft immers diezelfde dag tegen ene [naam 3] verteld dat hij ‘de Afrikaan’ twee klappen heeft gegeven (sessienummer [nummer] ) en een dag later vertelde verdachte tegen een vrouw dat hij van iemand de auto heeft afgepakt en die iemand klappen heeft gegeven (sessienummer [nummer] ). Uit de verklaring van [naam 2] komt verder naar voren dat [slachtoffer] ook is geduwd door verdachte. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan deze verklaring, nu [naam 2] het wegnemen van de Opel Zafira van dichtbij heeft zien gebeuren.
De vervolgvraag is hoe het handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden. Voor een bewezenverklaring van afpersing moet sprake zijn van gedwongen afgifte van een goed. Hierbij hoeft het niet te gaan om een fysieke handeling. Zowel het doen afgeven als het gedogen dat iets weggenomen wordt, kunnen onder omstandigheden als afgifte gelden. De rechtbank stelt in deze zaak vast dat [slachtoffer] feitelijk geen afgiftehandeling heeft hoeven doen of dulden om de wederrechtelijke toe-eigening van de Opel Zafira door verdachte en [naam 1] mogelijk te maken. De sleutel van de Opel Zafira zat immers in het contactslot, waardoor verdachte eenvoudigweg kon instappen en wegrijden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gedwongen afgifte van een goed. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde afpersing.
Door de auto van [slachtoffer] wederrechtelijk toe te eigenen onder de hierboven omschreven gewelddadigheden, heeft verdachte zich samen met [naam 1] wel schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Dit maakt dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het subsidiair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 17 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, een auto (Opel Zafira), die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] met een vuurwapen te bedreigen en die [slachtoffer] klappen te geven en te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat bij een bewezenverklaring van de diefstal kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 17 mei 2021 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld. Hij en de mededader hebben de auto van het slachtoffer [slachtoffer] op klaarlichte dag afgenomen, waarbij zij [slachtoffer] in het openbaar hebben bedreigd met een geladen vuurwapen en hem klappen hebben gegeven en hem hebben geduwd. Van een impulsieve actie was geen sprake. Gedurende meerdere dagen hebben verdachte en de mededader het plan beraamd om de auto af te nemen, waarbij zij er welbewust voor kozen om geweld tegen [slachtoffer] te gebruiken.
De rechtbank vindt het gepleegde feit zeer ernstig. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, bestond er niet alleen potentieel (levens)gevaar voor [slachtoffer] , maar ook voor omstanders. Zij acht dan ook in beginsel een forse gevangenisstraf op zijn plaats, waarbij rekening wordt gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Als strafverzwarende omstandigheden worden meegewogen dat verdachte nog in een proeftijd liep ten tijde van het plegen van dit feit en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies d.d. 20 oktober 2021 dat over verdachte is opgemaakt. Vanwege de ontkennende proceshouding van verdachte heeft de reclassering geen relatie kunnen leggen tussen de diverse leefgebieden en het delict en volgens verdachte is geen sprake van financiële problemen of middelengebruik. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en interventie door de reclassering wordt niet aangewezen geacht.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van
15 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en noodzakelijk is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van
3 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 13 februari 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het verlengen van de proeftijd, zoals door de raadsman is verzocht.

8.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, omdat
– zo begrijpt de rechtbank – de situatie van artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering zich voordoet.
Nu de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen van langere duur dan het voorarrest en omdat het nog resterende deel van de gevangenisstraf het voorarrest met meer dan zestig dagen overtreft, zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 13 februari 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10/230500-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 3 maanden;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, en mr. G.H. Nomes en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.