ECLI:NL:RBZWB:2022:1597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
02/171031-21 en 02/047176-20 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bedreiging van politieambtenaren; mishandeling en belediging van portier

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2022, stonden de feiten van bedreiging en mishandeling centraal. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van twee politieambtenaren met een mes en het mishandelen van een portier. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 28 juni 2021 in Vlissingen een politieambtenaar bij de hals had gegrepen en een mes tegen zijn hals had gezet. De officier van justitie beschouwde dit als een poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de politieambtenaar. De verdachte werd vrijgesproken van poging doodslag, maar de bedreiging werd wel bewezen verklaard. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van een portier en het beledigen van twee politieambtenaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De benadeelde partijen, waaronder de politieambtenaren en de portier, kregen schadevergoeding toegewezen voor de immateriële schade die zij hadden geleden door de acties van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/171031-21 en 02/047176-20 (gev.ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Dordtse Poorten,
te 3313 LC Dordrecht, Kerkeplaat 25,
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging van parketnummer: 02/171031-21 is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer: 02/171031-21
feit 1:een politieambtenaar ( [naam 1] ) heeft geprobeerd van het leven te beroven, dan wel hem heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
feit 2:een politieambtenaar ( [naam 2] ) heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
parketnummer: 02/047176-20
feit 1: [naam 3] heeft mishandeld;
feit 2: twee politieambtenaren ( [naam 4] en [naam 5] ) heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 02/171031-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Door het mes op de keel te zetten bij [naam 1] heeft verdachte een begin van uitvoering gemaakt van het doorsnijden van diens keel. Daarnaast kon met het mes op die positie gemakkelijk een dodelijke snee ontstaan bij het zich bevrijden door [naam 1] uit de greep van verdachte, waardoor verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op een dodelijke afloop. Ook de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [naam 2] acht hij wettig en overtuigend bewezen. [naam 2] vreesde ook voor zijn eigen leven.
parketnummer 02/047176-20
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [naam 3] en de 2 ten laste gelegde beledigingen van twee politieambtenaren heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02/171031-21
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Hij voert ten aanzien van feit 1 primair aan dat niet kan worden bewezen dat het mes daadwerkelijk op de keel van [naam 1] is geduwd en/of gezet. Dit maakt dat er geen (voorwaardelijk) opzet aangenomen kan worden op de levensberoving. Er is ook geen begin van uitvoering geweest van een levensberoving. De subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [naam 1] kan wel bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 2 wordt aangevoerd dat de vereiste opzet niet bewezen kan worden. Er kan in redelijkheid geen sprake zijn van een bij [naam 2] opgewekte reële vrees dat verdachte hem zou doden of zwaar mishandelen door iets wat verdachte doet bij een ander, te weten bij [naam 1] .
parketnummer 02/047176-20
De verdediging is van mening dat de rechtbank ook niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Het dossier bevat onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van feit 1 te komen. Voor wat betreft feit 2 wordt nog opgemerkt dat sprake was van een uiting van ongenoegen en niet van een belediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02/171031-21
feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 28 juni 2021 politieambtenaar [naam 1] bij de hals heeft gegrepen en hem aan de bovenzijde van zijn lichaam achterover heeft getrokken. Daarna heeft hij een mes tegen de hals van [naam 1] gezet. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in zijn mouw een mes bij zich had, dit mes is op de plaats delict aangetroffen, en zowel [naam 1] als getuigen [naam 2] en [naam 6] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte een mes op de keel van [naam 1] zette. Daarnaast heeft [naam 1] door het handelen van verdachte in zijn hals een kleine oppervlakkige huidwond van enkele millimeters in lengte opgelopen.
De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte bij dit alles in het Arabisch heeft geschreeuwd en heeft geroepen: ‘schiet me dood dan’ en/of ‘schiet me dood, schiet me dood’. De verklaringen hierover zijn niet consistent waardoor verdachte van deze onderdelen zal worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zichzelf vervolgens voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte (het zetten van een mes op de hals bij [naam 1] ) een poging tot doodslag oplevert. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat voor vol opzet op de dood, zodat zij moet beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [naam 1] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het zetten van het mes op de hals van [naam 1] in de concrete omstandigheden van het geval geen voorwaardelijk opzet op het doden van die [naam 1] oplevert. De rechtbank kan op basis van het dossier een minimale oppervlakkige huidwond vaststellen bij [naam 1] , maar zij kan niet vaststellen met hoeveel kracht verdachte het mes op de hals heeft gezet. De geringe aard van het letsel bij [naam 1] ziet de rechtbank daarbij als contra-indicatie dat verdachte met het mes veel druk op de hals van [naam 1] heeft gezet. Gelet op deze feiten en omstandigheden is niet komen vast te staan dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [naam 1] . Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] . Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [naam 1] heeft bedreigd. Verdachte heeft [naam 1] vanuit het niets bij de hals gegrepen, naar achteren getrokken en een mes op zijn hals gezet. Verdachte heeft bekend dat hij dit heeft gedaan met het opzet om vrees aan te jagen bij [naam 1] .
feit 2
De rechtbank verwijst ten aanzien van de feitelijkheden uit de tenlastelegging naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen en voegt daar nog aan toe dat politieambtenaar [naam 2] op korte afstand stond van hetgeen er gebeurde en dat hij door de dreigende situatie zich genoodzaakt voelde zijn vuurwapen te pakken en meerdere keren in de lucht te schieten.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gebeurd dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij gedood zou kunnen worden en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
Een bedreiging kan bestaan uit een uitlating, een (non-verbale) gedraging of een combinatie daarvan. In deze zaak is niet sprake van een uitlating maar van een gedraging. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het houden van een mes tegen de hals van [naam 1] voldoende is om bij [naam 2] in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat (ook) hij het met de dood zou moeten bekopen.
[naam 1] en [naam 2] waren met zijn tweeën belast met hun politietaak. Verdachte pakte onverhoeds [naam 1] van achteren vast en zette een mes tegen zijn hals. [naam 2] heeft dit zien gebeuren. Verdachte wist dat dit een gedraging was waarvan mensen konden schrikken; dat was volgens hem ook zijn doel. [naam 2] heeft verklaard dat hij zich rot schrok, dat hij dacht aan Parijse toestanden en dat hij dat dat dit het einde van zijn leven zou zijn. Daarbij betrok [naam 2] tevens de blik van verdachte, die volgens hem als pure haat, vol woede en als agressief omschreven kon worden. Gelet op deze omstandigheden heeft verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen ook bij [naam 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij door verdachte om het leven gebracht zou worden. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [naam 2] .
feit 1 en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 sprake is van steeds één samenstel van verschillende gedragingen die twee zelfstandige strafbare feiten opleveren. Deze gedragingen vloeien voort uit (steeds) één en hetzelfde wilsbesluit. Beide feiten vallen naar maatstaven van tijd en plaats zodanig samen dat verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 2.
parketnummer 02/047176-20
feit 1
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 februari 2020 in Middelburg [naam 3] , nadat hij uit café [cafe] was gezet, driemaal tegen het hoofd heeft geslagen en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
feit 2
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 februari 2020 in Middelburg twee politieambtenaren ( [naam 4] en [naam 5] ) heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: ‘you fucking motherfuckers’ en ‘you racists pigs’.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02/171031-21
feit 1 subsidiair
op 28 juni 2021 te Vlissingen
[naam 1] (politieambtenaar van de politie Zeeland
West-Brabant) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door die [naam 1] bij de hals te grijpen en achterover te
trekken en vervolgens een mes tegen de hals te
zetten;
feit 2
op 28 juni 2021 te Vlissingen
[naam 2] (politieambtenaar van de politie Zeeland West-Brabant)
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door in de nabijheid van die [naam 2] bevindende [naam 1] bij
de hals te grijpen en achterover te trekken en vervolgens een
mes tegen de hals te zetten;
parketnummer 02/047176-20
feit 1
op 22 februari 2020 te Middelburg
[naam 3] heeft mishandeld door deze meermalen tegen
het hoofd te slaan;
feit 2op 22 februari 2020 te Middelburg
opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [naam 4] en [naam 5]
(respectievelijk hoofdagent en aspirant van politie Eenheid
Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
hun bediening, in h
un tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "You
fucking motherfuckers" en "You racists pigs".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de gevolgen van het schietincident voor verdachte, het feit dat verdachte zijn woonruimte in Vlissingen kwijt is en niet meer zal terugkeren naar Vlissingen en de LOVS-oriëntatiepunten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee politieambtenaren. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij [naam 1] vast heeft gepakt omdat hij zich door hem tijdens eerdere confrontaties gediscrimineerd voelde. Hij was gefrustreerd en wilde [naam 1] laten voelen wat hij dan had gevoeld. Verdachte heeft hem onverhoeds naar achter getrokken en een mes tegen zijn hals gezet. De rechtbank rekent verdachte deze vorm van eigenrichting, uitmondend in een bedreiging met de dood, zwaar aan, te meer omdat deze is gericht tegen politieambtenaren die hun werk doen ten behoeve van de samenleving en die zich door het handelen van verdachte ernstig bedreigd hebben gevoeld. Ook [naam 2] heeft zich door het handelen van verdachte ernstig bedreigd gevoeld, en was bang het incident niet te overleven. Voor wie meent dat hij door de politie niet op een juiste wijze is behandeld, staan andere wegen open om daarover te klagen. De door verdachte gekozen handelswijze is volstrekt onaanvaardbaar.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de mishandeling van een portier van een horecazaak, waarna hij vervolgens ook nog eens twee politieambtenaren heeft beledigd. Zoals hiervoor al vermeld moeten politieambtenaren gewoon hun werk kunnen doen. Dit geldt ook voor portiers die de verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van het uitgaanspubliek. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich zo opstelt ten opzichte van het gezag.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. De rechtbank heeft ook kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in 2018 en 2019 eerder is veroordeeld wegens feiten gepleegd tegen politieambtenaren.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de zitting en volgen uit de psychologische rapportage die is opgemaakt over verdachte. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij nog steeds last heeft van de schoten die zijn gelost bij zijn aanhouding. Eén schot heeft bovendien zijn benen geraakt en van deze verwondingen is verdachte (nog) niet volledig hersteld. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle vier de ten laste gelegde feiten, waarbij feit 1 in de primaire variant. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [naam 1] (02/171031-21, feit 1)
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 22.461,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank overweegt dat de aanhef van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de benadeelde voor ander nadeel dan vermogensschade recht heeft op een ‘naar billijkheid’ vast te stellen schadevergoeding. De rechter komt een grote mate van vrijheid toe bij de bepaling van de omvang van het smartengeld. Het betreft een discretionaire bevoegdheid. De rechter mag rekening houden met alle omstandigheden van het geval.
Bij de begroting van de immateriële schade in deze zaak houdt de rechtbank met name rekening met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, zoals deze zijn benoemd bij de strafmaatbepalende factoren en met de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met schadebedragen die eerder zijn toegekend in soortgelijke zaken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid schatten op € 3.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige deel van de immateriële schade acht de rechtbank verdachte niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 28 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening.
7.2
De benadeelde partij [naam 2] (02/171031-21, feit 2)
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 17.500,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank overweegt dat de aanhef van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de benadeelde voor ander nadeel dan vermogensschade recht heeft op een ‘naar billijkheid’ vast te stellen schadevergoeding. De rechter komt een grote mate van vrijheid toe bij de bepaling van de omvang van het smartengeld. Het betreft een discretionaire bevoegdheid. De rechter mag rekening houden met alle omstandigheden van het geval.
Bij de begroting van de immateriële schade in deze zaak houdt de rechtbank met name rekening met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, zoals deze zijn benoemd bij de strafmaatbepalende factoren en met de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met schadebedragen die eerder zijn toegekend in soortgelijke zaken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige deel van de immateriële schade acht de rechtbank verdachte niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 28 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening.
7.3
De benadeelde partij [naam 3] (02/047176-20, feit 1)
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 619,-, waarvan € 119,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat het materiële deel van de schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de kosten voor de reparatie van het scherm niet kunnen worden gerelateerd aan het bewezenverklaarde. Uit de aangifte blijkt niet dat de telefoon is gevallen.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 150,- gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door dit feit. Voor het overige wordt de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 22 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 55, 57, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
parketnummer 02/171031-21
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02/171031-21
feit 1 subsidiair:bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht,
in eendaadse samenloop met
feit 2: bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht;
parketnummer 02/047176-20
feit 1:mishandeling;
feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 3.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1] (02/171031-21, feit 1) € 3.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van
€ 2.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 2] (02/171031-21, feit 2) € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] van
€ 150,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 3] (02/047176-20, feit 1) € 150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK steekwapen (mes), PL2000-2021168231-2349255.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2022.
Mr. Nomes is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.