Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 29 maart 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[naam opposant 2], te [plaatsnaam] , opposanten,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.A. de Boe, hadden beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Dit beroep was gericht tegen besluiten van 13 april 2021, waarbij niet handhavend werd opgetreden tegen het gebruik van een woning door arbeidsmigranten. De rechtbank had eerder, op 7 december 2021, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken, met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.
In de verzetprocedure werd enkel beoordeeld of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep gegrond was. Opposanten voerden aan dat er sprake was van schending van het recht op hoor en wederhoor, omdat de rechtbank niet binnen de termijn van acht weken uitspraak had gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat opposanten geen procesbelang hadden bij de verzetprocedure, omdat het verzet niet zou leiden tot een betere positie met betrekking tot het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het verzet dan ook niet-ontvankelijk, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef.
De rechtbank concludeerde dat de argumenten van opposanten niet voldoende waren om aan te nemen dat er procesbelang was. De uitspraak van de rechtbank van 7 december 2021 bleef dus ongewijzigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.