ECLI:NL:RBZWB:2022:1552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van handhaving en bestemmingsplan in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, woonachtig tegenover een recreatiepark, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en tegen een besluit van de gemeente om handhavend op te treden tegen het recreatiepark. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van de eiser en dat het handhavingsonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de controle op het recreatiepark niet voldoende was om te concluderen dat het maximum aantal kampeerplaatsen niet werd overschreden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn griffierecht vergoed krijgt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige handhaving en de juiste toepassing van bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/444 GEMWT
uitspraak van 28 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser,
gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam] ,
gemachtigde: mr. M. Snippe.
Procesverloop
Bij besluit 11 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen [naam derde-partij] , afgewezen.
Eiser heeft op 26 januari 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 11 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op 29 maart 2021 heeft eiser het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Op 28 april 2021 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 december 2021 en op 14 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Derde partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser woont aan de [adres] 2 in [plaatsnaam] , tegenover [naam derde-partij] (hierna: het recreatiepark).
Besluitvorming
2. In het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”(hierna: het bestemmingsplan) heeft het recreatiepark de bestemming “recreatie”. Het recreatiepark is ingedeeld in meerdere velden die elk hun eigen functieaanduiding hebben. In onderstaande tabel staan deze beschreven.
Veld
Functieaanduiding
Veld 1 (vos, egel, das)
Agrarisch met waarden
Veld 2 (uil, vlinder, slak, [naam veld] )
Dagrecreatie en kampeerterrein
Veld 3
Verblijfsrecreatie & kampeerterrein
Veld 4
Verblijfsrecreatie & kampeerterrein
Veld 5
Verblijfsrecreatie & kampeerterrein
Veld 6
Verblijfsrecreatie & kampeerterrein
Veld 7
(bij, eend, hert, vogel)
Verblijfsrecreatie & kampeerterrein
Veld 8 (kikker)
kampeerterrein en parkeerterrein
Veld 9 (mol)
Het noordelijke gedeelte van veld 9 heeft de functie aanduiding kampeerterrein en verblijfsgebied. Het zuidelijke gedeelte van veld 9 heeft de functie aanduiding dagrecreatie en kampeerterrein. Een deel van het veld heeft de functie aanduiding agrarisch met waarden.
In artikel 12.1.2 van de planregels is, voor zover van belang, bepaald:
  • Ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” zijn de voor “recreatie” aangewezen gronden mede bestemd voor een camping met bijbehorende voorzieningen.
  • Ter plaatse van de aanduiding “dagrecreatie” zijn de voor “recreatie” aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de camping.
  • Ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” zijn de voor '”recreatie” aangewezen gronden mede bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de camping, zulks in de vorm van staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto's en toercaravans).
  • Ter plaatse van de aanduiding “verblijfsrecreatie” zijn de voor “recreatie” aangewezen gronden mede bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de camping zulks in de vorm van bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, zoals (een) winkel(s), kantine(s), restaurant(s), wasserette(s), parkeerterrein(en) en sanitaire voorzieningen.
In het bestemmingsplan is geen maximum aantal staanplaatsen opgenomen. Er is enkel een maximum opgenomen voor het aantal staanplaatsen voor kampeermiddelen. Artikel 12, lid 12.5.1, aanhef en onder d van de planregels luidt:
“Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend het ter plaatse van de aanduidingen “verblijfsgebied” en “verblijfsrecreatie” in totaal (opgeteld) aanbieden van meer dan 80 staanplaatsen voor
kampeermiddelen(zoals tenten, kampeerauto’s en toercaravans). “ Dit maximum geldt derhalve voor veld 3,4,5,6,7 en 9.
Een uitbreiding van het recreatiepark is het doel geweest van het herzien van het bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] , 1e herziening ( [naam derde-partij] )” is op 11 juni 2018 vastgesteld. Middels de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 december 2019 [1] is het nieuwe bestemmingsplan in zijn geheel vernietigd. Derhalve geldt nog steeds het huidige bestemmingsplan.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling heeft eiser op 7 januari 2020 een verzoek tot handhaving gedaan. Op 19 februari 2020 heeft gemachtigde van eiser ook een verzoek tot handhaving gedaan. Verweerder heeft één besluit genomen op beide handhavingsverzoeken. Op 6 februari 2020 heeft verweerder een controle verricht op het perceel van vergunninghouder. Op 11 juni 2020 heeft hij de verzoeken tot handhaving afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Op 26 januari 2021 heeft eiser beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Op 11 maart 2021 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard. In geschil is of verweerder terecht niet tot handhaving is overgegaan.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
Beroep niet tijdig beslissen
4. Eiser heeft een beroep niet tijdig beslissen ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Op 11 maart 2011 en daarmee tijdens de beroepsfase, heeft verweerder een beslissing op bezwaar genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiser heeft op 28 april 2021 aanvullende beroepsgronden ingediend. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden.
Eiser heeft naast het indienen van de gronden tegen de beslissing op bezwaar, het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Voor de berekening daarvan verwijst de rechtbank naar het slot van deze uitspraak.
Onzorgvuldig en onvolledig handhavingsonderzoek
5.1 Eiser stelt dat het controlebezoek onvolledig en onzorgvuldig is uitgevoerd. Ten eerste zijn niet alle punten in het handhavingsverzoek opgepakt. Daarnaast is gemeten in een periode waarin er een lage bezetting op het recreatiepark was. Volgens eiser moet het voorgenomen gebruik worden gecontroleerd. Tot slot wordt er geen oordeel gegeven over de strijd met het bestemmingsplan. Er is niet vastgesteld hoeveel recreatiewoningen er in strijd met het bestemmingsplan zijn gebouwd.
5.2 Verweerder stelt dat het recreatiepark is gecontroleerd aan de hand van de plattegrond van het recreatiepark en het aantal aansluitingen per veld. Daarbij is gekeken naar de maximale capaciteit van het recreatiepark. Een controle in een ander seizoen zou daarom niet tot een andere beoordeling hebben geleid. Bovendien is er sprake van feitelijke waarnemingen; de conclusies naar aanleiding van deze waarnemingen (bijvoorbeeld of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan) zijn opgenomen in het bestreden besluit.
5.3 De rechtbank stelt vast dat de controle is verricht naar aanleiding van het verzoek tot handhaving van eiser. Eiser meent dat op het recreatiepark gebruik plaatsvindt in strijd met de bestemming. Eiser vermoedt dat er meer kampeerplaatsen en stacaravans worden toegelaten dan is toegestaan. De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder zich heeft beperkt tot het waarnemen van het aantal aansluitingen die op het recreatiepark aanwezig zijn om te kunnen kamperen en niet het daadwerkelijke/feitelijke gebruik heeft onderzocht. Om de klachten van eiser te onderzoeken had het voor de hand gelegen dit wel te doen. Aan de hand van het aantal aansluitingen kan niet worden vastgesteld of het maximum aantal kampeerplaatsen of stacaravans wordt overschreden. Het is immers niet ondenkbaar dat er gekampeerd wordt buiten de vaste aansluitingen. Verweerder kan deze feitelijke bezetting toetsen door een controle te verrichten op het moment dat het recreatiepark volledig bezet is (in het hoogseizoen) of door de administratie van het recreatiepark in te zien. Indien er sprake is van een overschrijding van het maximum aantal staanplaatsen (zie onder 6) dient verweerder tot handhaving over te gaan. De rechtbank concludeert dat het onderzoek ontoereikend is om de stelling van eiser te kunnen toetsen. De beroepsgrond slaagt.
Strijd met het bestemmingsplan
6.1 Eiser stelt dat het maximum aantal kampeerplaatsen en recreatiewoningen op het recreatiepark wordt overschreden. Eiser stelt dat het huidige bestemmingsplan maximaal 80 kampeermiddelen toelaat, terwijl er 335 plaatsen worden gebruikt. Eiser stelt dat de gronden in strijd met de bestemming worden gebruikt. Indien verweerder een beroep doet op het overgangsrecht voor het strijdige gebruik, betwist eiser dit.
6.2 Verweerder stelt dat dat het maximaal aantal 80 staanplaatsen voor kampeermiddelen niet wordt overschreden. Volgens de planregels geldt dit maximum alleen voor de velden met functieaanduiding “verblijfsrecreatie”. Dit betreft de velden 3,4,5,6, 7 en 9. In totaal zijn er 60 staanplaatsen voor kampeermiddelen op deze velden geconstateerd. Wel is er sprake van strijdig gebruik op de velden 2 en 8. Hier worden gronden met de functie “dagrecreatie” en “parkeerterrein” gebruikt voor staanplaatsen voor kampeermiddelen terwijl dit niet is toegestaan. Voor dit gebruik verwijst verweerder naar het overgangsrecht.
6.3 De rechtbank stelt vast dat in het geldende bestemmingsplan geen uitdrukkelijk en eenduidig maximaal aantal staanplaatsen is bepaald [2] . Derhalve kan verweerder hier ook niet op handhaven. Het enige geldende maximum wat in het bestemmingsplan is opgenomen volgt uit artikel 12, lid 12.5.1, aanhef en onder d van de planregels. Hieruit blijkt dat ter plaatse van de aanduidingen “verblijfsgebied” en “verblijfsrecreatie” in totaal (opgeteld) niet meer dan 80 staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto’s en toercaravans) zijn toegestaan
.Alleen bij overschrijding van dit maximum zou kunnen worden gehandhaafd. De aanduidingen “verblijfsgebied” en “verblijfsrecreatie” komen voor op de velden, 3,4,5,6,7 en 9. Op deze velden staan volgens verweerder in totaal 60 staanplaatsen voor kampeermiddelen.
Op de velden 2 en 8 zijn echter ook staanplaatsen voor kampeermiddelen gecreëerd. Deze kampeermiddelen zijn gecreëerd op de plaatsen met de aanduiding “dagrecreatie” en “parkeerterrein”. Uit artikel 12.1.2 van de planregels volgt dat de terreinen met de aanduiding “dagrecreatie” en “parkeerterrein” uitsluitend zijn bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de camping en een parkeerterrein ten behoeve van de camping. Het gebruik van veld 2 als kampeerterrein (49 staanplaatsen) en het gebruik van veld 8 (10 staanplaatsen) als kampeerterrein is derhalve in strijd met artikel 12.1.2 van de planregels.
Voor het strijdige gebruik doet verweerder een beroep op het overgangsrecht. Het overgangsrecht uit het geldende bestemmingplan bepaalt in artikel 33.2 dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingplan en hiermee in strijd is mag worden voortgezet. In artikel 33.2 is echter ook een uitzonderingsclausule opgenomen inhoudende dat er geen beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht voor het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan. Dit voorheen geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (in werking getreden op 11 juli 2003, hierna: het bestemmingplan 2003) bepaalt in artikel 1.8 onder B dat het gebruik van de grond, anders dan voor bebouwing en het gebruik van opstallen, strijdig met het plan en dat bestaat op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, mag worden gehandhaafd. Dit artikel stelt tevens dat het verboden is het met het plan strijdige gebruik van grond en opstallen te wijzigen, indien hierdoor de afwijking van het plan in kwantitatieve en/of kwalitatieve zin wordt vergroot. Omdat het huidige gebruik van de velden 2 en 8 ook al in strijd was met het bestemmingsplan 2003, betekent dit dat het overgangsrecht uit het huidige bestemmingsplan alleen van toepassing is indien het strijdige gebruik zich vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan 2003 (te weten 11 juli 2003) onafgebroken heeft voortgezet.
Het strijdige gebruik bestaat uit het recreatief gebruik. Volgens vaste rechtspraak [3] dient degene die een beroep doet op het overgangsrecht dit te bewijzen. Verweerder voert hiertoe het volgende aan met betrekking tot veld 2:
  • Een luchtfoto van juni 2002 waaruit volgens verweerder blijkt dat op veld 2 reeds in 2002 50 kampeerplaatsen aanwezig waren;
  • Een plattegrond van het recreatiepark uit 2002 waar 50 kampeerplaatsen op veld 2 zijn ingetekend;
  • Een luchtfoto van maart 2003 waarop volgens verweerder kampeervelden en bijbehorende paden te zien zijn;
  • Een kaart behorend bij de vergunning op grond van de Wet Openluchtrrecreatie uit 2001;
  • Een brief van SPIE Smart City Network Solutions inclusief revisietekening van 1 februari 2018 waarin staat dat er medio 2002 diverse infrastructurele werkzaamheden zijn uitgevoerd op het recreatiepark waaronder het aanleggen van 32 aansluitingen voor o.a. water en elektra;
  • Facturen en reserveringsbevestigingen uit 2002-2004.
  • Foto’s van veld [naam veld] uit 2000 en 1997.
  • Een luchtfoto uit 2010 waaruit volgens verweerder blijkt dat 49 staanplaatsen in gebruik zijn;
  • Informatiebrieven voor gasten uit 2002;
  • Verklaring van oud-campinggasten.
En met betrekking tot veld 8:
  • Een luchtfoto van juni 2002 waaruit volgens verweerder blijkt dat op veld 8 reeds in 2002 11 kampeerplaatsen aanwezig zijn;
  • Een luchtfoto van maart 2003 waarop volgens verweerder kampeervelden en bijbehorende paden te zien zijn;
  • Een kaart behorend bij de vergunning Wet Openluchtrecreatie uit 2001;
  • Een revisietekening van de Gebroeders [familienaam] , gedateerd mei 1999, waarop 12 aansluitingen voor CAI (Centrale Antenne Inrichting) te zien zijn.;
  • Facturen en reserveringsbevestigingen uit 2002-2004;
  • Foto’s van veld 8;
  • Een luchtfoto uit 2010 waaruit volgens verweerder blijkt dat 10 staanplaatsen in gebruik zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het gebruik van de gronden voor recreatief gebruik op de peildatum bestond en dat dit gebruik nadien is voortgezet. Hiertoe overweegt zij als volgt. Door middel van het overleggen van de facturen is aangetoond dat er sprake was van daadwerkelijk recreatief gebruik van de gronden voor de peildatum. De facturen zijn voor nagenoeg elke kampeerplek aangeleverd. Alleen voor veld [naam veld] (onderdeel van veld 2) en voor enkele incidentele plekken zijn geen facturen voor de peildatum overgelegd. De rechtbank oordeelt dat hiervoor voldoende ondersteunend bewijs aanwezig is. Hierbij is het bewijsmateriaal dat aantoont dat er sprake is van daadwerkelijk gebruik (in tegenstelling tot theoretisch gebruik) doorslaggevend zoals de satellietfoto uit 2002 waarop te zien is dat veld 2 en 8 bezet zijn door middel van respectievelijk circa 49 en 10 kampeermiddelen. Het beroep op het overgangsrecht voor de velden 2 en 8 slaagt. Voor de overige velden dient verweerder (zoals besproken onder 5) opnieuw te bezien of het maximum van 80 staanplaatsen wordt overschreden.
Aanlegvergunning
7.1 Eiser stelt dat er zonder vergunning is overgegaan tot grondverharding middels betonplaten op veld 9. Eiser stelt dat er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is. Eiser heeft foto’s uit 2016 en 2017 overgelegd waarop te zien is dat de betonplaten in 2016 nog niet aanwezig waren.
7.2 Verweerder stelt primair dat de verharding niet in strijd is met de geldende bestemming/functie aanduiding. De verharding ligt op de functie aanduiding “agrarisch met waarden”. Verweerder stelt dat de strook is aangelegd om tractoren over de verharding heen te laten rijden om het tuinafval te verzamelen. Het tuinafval wordt naast de verharding verzameld. Secundair doet verweerder een beroep op het overgangsrecht. De verharding is volgens verweerder aanwezig sinds maart 2002, waardoor de verharding onder het overgangsrecht valt.
7.3 Uit artikel 5.1.1 en artikel 5.2.4 van het bestemmingsplan volgt dat op gronden met de functie aanduiding “agrarisch met waarden” alleen verharde paden mogen worden aangelegd ten behoeve van de toegelaten functie. In artikel 1.16 van het bestemmingsplan staat “agrarisch gebied” omschreven als een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven. Ter zitting heeft het recreatiepark verklaard dat de verharding tot doel heeft om tractoren over te laten rijden om tuinafval te verzamelen. Nu de functie van de verharding klaarblijkelijk niet samenhangt met de functie “agrarische waarden” is de verharding in strijd met de bestemming aangelegd en is hiervoor een omgevingsvergunning verplicht. De beroepsgrond slaagt.
Bedrijfswoning
8.1 Eiser stelt dat een bedrijfswoning illegaal wordt gebruikt als recreatiewoning. Tijdens de controle is slechts één bedrijfswoning aangetroffen. Er zijn twee bedrijfswoningen op de camping aanwezig. Eén wordt volgens eiser gebruikt als 10-persoons huuraccommodatie en de andere als bedrijfswoning.
8.2 Verweerder stelt dat uit de controle niet is gebleken dat de toegestane bedrijfswoning als recreatiewoning wordt gebruikt. Uit het controlerapport blijkt verder nog dat er niemand op het adres staat ingeschreven en dat de bedrijfswoning op de website van de recreatiepark niet als recreatieverblijf wordt aangeboden.
8.3 De rechtbank stelt vast dat volgens de verbeelding twee gebieden de functie aanduiding bedrijfswoning hebben. Tegelijkertijd is in het controlerapport vastgesteld dat er slechts één bedrijfswoning aanwezig is. De bedrijfswoning rechts van de [adres] is in gebruik. De bedrijfswoning links van de [adres] (op veld 7) is kennelijk niet in gebruik aangezien deze volgens het controlerapport niet is aangetroffen. Eiser stelt dat de bedrijfswoning nu wordt gebruikt als recreatiewoning. Dit zou in strijd zijn met de bestemming. Nu onduidelijk is wat er precies op de plaats van de bedrijfswoning is gevestigd kan de rechtbank deze beroepsgrond niet beoordelen. Derhalve oordeelt de rechtbank dat verweerder dit, nu hij toch een nieuwe controle moet verrichten (zie onder 5.3), dit opnieuw moet onderzoeken. Indien er sprake is van een stacaravan/chalet op deze plaats, is verweerder bevoegd tot handhaving en dient hij daaromtrent een besluit te nemen. De beroepsgrond slaagt.
Tent en sanitaire voorzieningen op veld 9
9.1 Eiser stelt dat er een tent is geplaatst in strijd met de bestemming op veld 9. Tevens is geen bouwvergunning voor deze tent aanwezig. Ook stelt eiser dat op veld 9 twee sanitaire gebouwen staan in strijd met het bestemmingsplan. Eén is gesitueerd op het terrein met de aanduiding dagrecreatie en één op het terrein met de aanduiding verblijfsgebied.
9.2 Verweerder stelt dat de tent is gesitueerd op het perceel met de aanduiding dagrecreatie. Ter plaatse van de aanduiding “dagrecreatie” zijn de voor recreatie aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen van het recreatiepark (artikel 12.1.2 onder c van het bestemmingsplan). De tent wordt gebruikt voor opslag van sport- en spelartikelen die gebruikt worden voor dagrecreatieve voorzieningen. Dit gebruik is toegestaan binnen de bestemming. Ten aanzien van de sanitaire voorzieningen stelt verweerder dat deze zijn gesitueerd op gronden met de aanduiding verblijfsgebied en dagrecreatie.
9.3 De rechtbank stelt vast dat ter plaatse van de aanduiding “dagrecreatie” de voor recreatie aangewezen gronden uitsluitend zijn bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen van de recreatiepark (artikel 12.1.2 onder c van het bestemmingsplan). Volgens artikel 1.60 van het bestemmingsplan wordt onder dagrecreatieve voorzieningen verstaan: “voorzieningen ten behoeve van dagcreatief (mede) gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijk. ”
Uit artikel 12.2.2 van de planregels volgt voorts dat ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' geen gebouwen mogen worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen aan te merken bouwwerken van algemeen nut. De vraag is derhalve of hier sprake is van een gebouw. Een bouwwerk is volgens artikel 1.52 van de planregels
“een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".Een gebouw is volgens artikel 1.74 van de planregels e
lk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
De opslagtent is aan te merken als een bouwwerk in de zin van het bestemmingsplan nu deze met de grond verbonden is, van enige omvang is en bedoeld is om ter plaatse te functioneren. De tent voldoet ook aan de definitie van een gebouw uit artikel 1.74 van de planregels. Het betreft immers een overdekt geheel met wanden omsloten bouwwerk.
Uit het dossier en uit hetgeen wat ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat de tent wordt gebruikt voor opslag van sport- en spelartikelen alsmede voor kleinschalig recreatief vermaak. Naar het oordeel van de rechtbank past dit bij de beschrijving van de bestemming in artikel 1.60 van het bestemmingsplan. Nu er sprake is van een gebouw moet er echter volgens de planregels sprake zijn een gebouw van algemeen nut. Een bouwwerk van algemeen nut is als volgt gedefinieerd:
”een bouwwerk ten behoeve van nutsvoorzieningen, zijnde voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals voorziening/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.”
Nu hiervan geen sprake is, is de tent in strijd met de bestemming geplaatst.
De planregels stellen voorts dat sanitaire voorzieningen gerealiseerd kunnen worden op de gronden met de aanduiding verblijfsrecreatie. Ter zitting is vastgesteld dat de sanitaire voorzieningen geplaatst zijn op de functie aanduiding dagrecreatie of verblijfsgebied. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan met uitzondering van bouwwerken van algemeen nut. Nu de sanitaire voorzieningen ook niet onder de definitie van algemeen nut valt, is ook hier sprake van strijdigheid met de bestemming. De beroepsgrond slaagt.
Recreatiewoning of stacaravan?
10.1 Eiser stelt dat er bouwwerken op het recreatiepark aanwezig zijn die niet als stacaravan kunnen worden geclassificeerd maar als recreatiewoning. Recreatiewoningen zijn volgens het bestemmingsplan niet toegestaan op het recreatiepark. Derhalve zijn deze in strijd met de bestemming geplaatst. Hiertoe voert eiser het volgende aan. De constructie, aard en omvang van de bouwwerken zijn van dien aard dat het onmogelijk is om deze nog als stacaravan te kwalificeren. Daarnaast zijn sommige bouwwerken in steen uitgevoerd en van de grond af opgebouwd.
10.2 Verweerder stelt dat alle aangetroffen recreatiewoningen als chalet of stacaravan kunnen worden gekwalificeerd en daarom wel passen binnen het bestemmingsplan. Bovendien bevat het bestemmingsplan geen bepalingen ten aanzien van het maximum aantal staanplaatsen voor stacaravans. Ook wordt verwezen naar het controlerapport waaruit blijkt dat uitsluitend chalets/stacaravans zijn aangetroffen. Tot slot stelt verweerder dat er geen sprake is van gemetselde bouwwerken maar dat er sierbekleding met een “stenen muur motief” is aangebracht om het zicht op het onderstel van de bouwwerken te verbergen.
10.3 De rechtbank stelt vast dat volgens het bestemmingsplan stacaravans zijn toegestaan op gronden met de functie aanduiding “verblijfsrecreatie”. Er wordt in het bestemmingsplan niet gesproken over recreatiewoningen. Derhalve zijn deze niet toegestaan. In de planregels wordt geen definitie gegeven van het begrip stacaravan. De vraag is aan de orde of de genoemde bouwwerken zijn aan te merken als een stacaravan of naar hun aard daarmee gelijk te stellen, of dat de bouwwerken zijn aan te merken als recreatiewoningen die op grond van het bestemmingsplan niet zijn toegestaan. Hiervoor is in ieder geval bepalend of de bouwwerken voldoen aan de regels uit het bestemmingsplan die ook gelden voor stacaravans. Een stacaravan mag volgens het bestemmingsplan niet hoger zijn dan 3,5 meter en het oppervlakte mag niet groter zijn dan 60 m2. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze afmetingen niet worden overschreden. Eiser heeft dit onvoldoende weerlegd. Voorts is er in het bestemmingsplan geen definitie gegeven van het begrip stacaravan. In de planregels is enkel af te leiden dat een stacaravan in ieder geval geen kampeermiddel is (artikel 1.98 van de planregels). Gelet op het algemeen spraakgebruik stelt de rechtbank vast dat een recreatiewoning (in vergelijking met een stacaravan) gelet op de constructie, omvang, vorm en uitstraling moeilijk kan worden verplaatst doordat deze bijvoorbeeld met de grond is verbonden, van steen is gebouwd of met een funderingsbalk in de grond is bevestigd. Nu eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bouwwerken aan deze kenmerken voldoen is niet aangetoond dat de bouwwerken recreatiewoningen zouden zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
11.1 Eiser stelt dat de maximale geluidsniveau’s worden overschreden. Hierop moet worden gehandhaafd door verweerder.
11.2 Verweerder stelt dat dit onderwerp geen verdere bespreking behoeft omdat eiser stelt dat hij het illegale gebruik van de camping wenst te beëindigen, waardoor de geluidsoverlast wordt veroorzaakt. Dit onderwerp staat centraal, niet een geluidsonderzoek. Het bestemmingsplan kent voorts geen geluidseisen.
11.3 De rechtbank stelt vast dat eiser geen verzoek tot handhaving van de geluidseisen heeft gedaan. Indien hij dat wenst, dient hij hiertoe een nieuw verzoek in te dienen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12.1 Gelet op bovenstaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
12.2 De rechtbank heeft onderzocht of finale geschilbeslechting mogelijk is, maar ziet daartoe onvoldoende aanleiding nu er onder andere opnieuw een controle door verweerder moet worden verricht. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
12.3 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12.4 De rechtbank zal verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser terecht een (ontvankelijk) beroep niet tijdig beslissen heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat aan het indienen van dit beroepschrift een licht gewicht moet worden toegekend, omdat het ingestelde beroep alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Voorts zal de rechtbank de proceskosten voor het verschijnen ter zitting verdelen over de behandeling van dit beroep en het eveneens op 16 december 2021 behandelde, samenhangende, beroep inzake 21/954.
De te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2277,00 (0,5 punt voor het indienen van het beroep niet tijdig beslissen, 1 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 16 december 2021, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 14 maart 2022 met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2277,00 .
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren msc., rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 28 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren msc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]

1.53
bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.74
gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.122 nutsvoorzieningen
5.1
Bestemmingsomschrijving
5.1.1
Functie
De voor '' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, landschappelijke en hydrologische waarden in het algemeen;
bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
faunapassages e.d.;
extensief recreatief medegebruik.
5.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de op grond van en toegelaten functies, en met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven, en
tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen, kuilvoerplaten en sleufsilo's niet zijn toegestaan.
12.1
Bestemmingsomschrijving
12.1.1
Functie
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. a. dagrecreatieve voorzieningen;
b. b. bijbehorende en ondergeschikte tuinen en erven;
c. c. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen;
d. d. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
e. e. bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;
f. f. bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;
g. g. recreatief medegebruik en evenementen;
h. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. i. bouwwerken van algemeen nut.
12.1.2
Functie-aanduidingen
a. a. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor speelvoorzieningen met bijbehorende (groen)voorzieningen, verharde en onverharde paden.
b. b. Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor een recreatiepark met bijbehorende voorzieningen.
c. c. Ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de recreatiepark.
d. d. Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de recreatiepark, zulks in de vorm van staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto's en toercaravans).
e. e. Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen ten behoeve van de recreatiepark, zulks in de vorm van:
1. 1. stacaravans;
2. 2. staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto's en toercaravans);
3. 3. bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen, zoals (een) winkel(s), kantine(s), restaurant(s), wasserette(s), parkeerterrein(en) en sanitaire voorzieningen.
f. f. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mede bestemd voor een bedrijfswoning (één bedrijfswoning per functie-aanduidingsvlak).
g. g. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor een parkeerterrein ten behoeve van de recreatiepark.
12.2
Bouwregels
12.2.1
Algemeen
Bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.
12.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven, geldt het bestemmingsvlak als zodanig. Indien tussen bestemmingsvlakken de figuuraanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.
b. b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd ingevolge de regels toegelaten, als gebouwen aan te merken bouwwerken van algemeen nut.
c. c. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd ingevolge de regels toegelaten, als gebouwen aan te merken bouwwerken van algemeen nut.
d. d. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd ingevolge de regels toegelaten, als gebouwen aan te merken bouwwerken van algemeen nut.
e. e. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' mogen gebouwen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
1. 1. gebouwen mogen worden gebouwd op een afstand van ten minste 5 m van de (zijdelingse) bouwperceelsgrenzen;
2. 2. een standplaats voor een stacaravan niet minder dan 150 m² groot mag zijn;
3. 3. een standplaats voor maximaal 35% mag worden bebouwd, zulks met een maximum van 60 m²;
4. 4. voor stacaravans en bijgebouwen een maximale bouwhoogte geldt van 3,5 m;
5. 5. voor overige gebouwen een maximale bouwhoogte geldt van 5 m;
6. 6. de gezamenlijke oppervlakte van de ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' toegelaten gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, maximaal 4.000 m² mag bedragen.
f. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd (één bedrijfswoning per functie-aanduidingsvlak), met dien verstande dat:
1. 1. een bedrijfswoning mag worden gebouwd op een afstand van ten minste 5 m van de (zijdelingse) bouwperceelsgrenzen;
2. 2. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
3. 3. de bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 7 m;
4. 4. de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
5. 5. per bedrijfswoning maximaal 75 m² aan bijgebouwen is toegestaan, waarbij geldt dat de goothoogte van een bijgebouw niet meer dan 3 m en de bouwhoogte van een bijgebouw niet meer dan 4,5 m mag bedragen.
g. g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd ingevolge de regels toegelaten, als gebouwen aan te merken bouwwerken van algemeen nut.
12.2.3
Bouwwerken van algemeen nut
Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:
a. a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht.
b. b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m.
c. c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
12.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de op grond van 12.1.1 en 12.1.2 toegelaten functies.
b. b. de toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd.
c. c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
d. d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
12.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2. 2. de verkeersveiligheid;
3. 3. de sociale veiligheid;
4. 4. de brandveiligheid;
5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
b. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
12.4
Afwijken van de bouwregels
12.4.1
Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
a. a. het bepaalde in 12.2.2 voor het bouwen van gebouwen op een afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrenzen, kleiner dan 5 m;
b. b. het bepaalde in 12.2.2 met betrekking tot de maximale goot- en bouwhoogte, zulks tot een hoogte van maximaal 10 m;
c. c. het bepaalde in 12.2.4 voor de hoogte van erfafscheidingen, zulks tot een hoogte van maximaal 3 m;
d. d. het bepaalde in 12.2.4 voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 15 m.
12.5
Specifieke gebruiksregels
12.5.1
Strijdig gebruik
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:
a. a. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
b. b. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
c. c. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
d. d. het ter plaatse van de aanduidingen 'verblijfsgebied' en 'verblijfsrecreatie' in totaal (opgeteld) aanbieden van meer dan 80 staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto's en toercaravans).
33.2
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] (11 juli 2003)

Artikel 1.8 onder B
1. Het gebruik van de grond, anders dan voor bebouwing en het gebruik van opstallen, strijdig met het plan en dat bestaat op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, mag worden gehandhaafd.
2. Het onder 1 bedoelde gebruik ma na feitelijke beëindiging daarvan niet worden hervat. Onder feitelijke beëindiging wordt in ieder geval verstaan een onderbreking van het gebruik langer dan drie jaar.
3. Het is verboden het met het plan strijdig gebruik van grond en opstallen te wijzigen, indien hierdoor de afwijking van het plan in kwantitatieve zin en/of kwalitatieve zin wordt vergroot.

Voetnoten

2.Zie ook de uitspraak van de Raad van State van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4299).
3.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2021:1454 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:1454).