Uitspraak
eiseres in conventie,
1.De procedure
2.De feiten in conventie en in reconventie
“
Ik wens alvorens er überhaupt wordt betaald uiteraard graag de woningen gezamenlijk te bekijken in Kleinau. Ik heb je dit nu meermaals medegedeeld, dit lijkt mij niet meer dan normaal! Ik lees in je facturen dat je wederom bent doorgegaan met het leggen van vinyl-zeil terwijl wij ditnietwillen. Ik heb je al eerder alternatieven voorgeslagen. Nogmaals ik ga ditnietbetalen.”;
“
Middels deze stelt Bodek Holding u -voor zover noodzakelijk- in gebreke. De totale vordering bedraagt tot en met 10 juni 2020: … € 38.822,22. Alvorens tot dagvaarding over te gaan, wil ik u voor de laatste maal de mogelijkheid bieden deze kwestie in der minne op te lossen. Hierbij verzoek ik u en voorzover nodig sommeer ik u om laatstgenoemd bedragbinnen 3 dagenna heden over te maken op rekeningnummer…”.
3.De weergave van het geschil
4.De beoordeling van het geschil
Betaling binnen 7 dagen” kan niet worden beschouwd als een overeengekomen termijn op grond waarvan het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van overschrijding door HPI van enige andere fatale termijn, noch van één van de andere situaties genoemd in artikel 6:83 BW. Daarom was voor het intreden van verzuim van HPI een ingebrekestelling vereist, waarbij HPI een redelijke termijn voor nakoming werd gesteld. Vast staat dat HPI bij brief van 16 juni 2020 in gebreke is gesteld en daarbij een termijn is gegeven van drie dagen om tot betaling over te gaan. Omdat HPI niet tegen deze gestelde betalingstermijn heeft geageerd en betaling binnen deze termijn is uitgebleven, is aan de vereisten voor verzuim voldaan (artikel 6:81 jo. 6:82 lid 1 BW). Uit het vorenstaande volgt dat HPI vanaf 20 juni 2020 in verzuim is komen te verkeren.
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Proceskosten: