ECLI:NL:RBZWB:2022:1523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
02-163808-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine met aanzienlijke hoeveelheden drugs in bezit

Op 28 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 25 kilogram amfetamine en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine. De verdachte, geboren in 1993, had samen met een medeverdachte grondstoffen aangeschaft, waaronder methanol, die gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs. Tijdens de zitting op 14 maart 2022 heeft de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, bewijs gepresenteerd dat het DNA van de verdachte was aangetroffen op een tas in de schuur waar de amfetamine werd aangetroffen. De verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugs in de schuur en dat de DNA-match onvoldoende bewijs was voor opzet.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de drugs, gezien de omstandigheden en het bewijs dat was gepresenteerd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide ten laste gelegde feiten, maar sprak hem vrij van het medeplegen van het feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit samen met een ander had gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds de feiten geen strafbare feiten meer had gepleegd en zijn leven op orde had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-163808-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2022
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: samen met een ander 24,5 kilogram amfetamine(pasta) en 280 gram amfetamine en 300 gram amfetamine-olie in zijn bezit had;
Feit 2: samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft gepleegd door grondstoffen voor het maken van amfetamine aan te schaffen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich op het aantreffen van DNA van verdachte op de hengsels van een big shopper in de schuur waar de amfetamine werd aangetroffen in samenhang met feit 2, het kopen van methanol in België. Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op het aantreffen van een aantal liter methanol in de auto waar verdachte een sleutel van bij zich had en op de uitgelezen berichten op de telefoon van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij de methanol in opdracht van anderen kocht om winst te maken en dat hij niet wist waar methanol voor werd gebruikt, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte voor beide feiten dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 is betoogd dat verdachte heeft ontkend dat hij wist van de drugs in de schuur bij [medeverdachte] en dat de enkele DNA match op de hengsels van een tas in de schuur onvoldoende is om te concluderen dat hij de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft bovendien een logische verklaring gegeven voor het DNA op de tas omdat hij [medeverdachte] kende als de buurman van zijn vader en zij in die hoedanigheid weleens dingen van elkaar leenden en hij ook weleens in de schuur is geweest. Ten aanzien van feit 2 is betoogd dat verdachte in opdracht van een derde methanol heeft gekocht en dat hij niet wist dat methanol werd gebruikt voor het vervaardigen van amfetamine, zodat het opzet op dit feit niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 4 februari 2020 kreeg de politie in Turnhout melding van een verdachte aankoop van methanol bij warenhuis [warenhuis] in Turnhout. Ter plaatse trof de politie op aanwijzen van de beveiliging verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan. Verdachte had een sleutel van een auto bij zich. In die auto op de parking werd 8 liter methanol aangetroffen (feit 2).
De politie in Nederland deed op 7 februari 2020 een doorzoeking in de woning en schuur van de medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres] . In de schuur werd onder andere methanol aangetroffen, evenals in totaal 24,5 kilogram amfetamine-pasta, 280 gram amfetamine en 300 gram amfetamine-olie (feit 1).
Feit 2: voorbereidingshandelingen
Verdachte wordt verweten dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] 8 liter methanol heeft aangeschaft en dat hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat methanol wordt gebruikt bij het maken van amfetamine. Verdachte heeft verklaard dat hij de methanol heeft aangeschaft, dat hij dat in opdracht van anderen voor geld heeft gedaan en dat hij niet wist dat methanol gebruikt werd voor het vervaardigen van amfetamine.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke hoeveelheden methanol worden gebruikt voor het maken van synthetische drugs als amfetamine en dat methanol, zeker in deze hoeveelheid, zeer weinig legale toepassingen kent. Daar komt bij dat op de telefoon van verdachte, die in beslag is genomen bij de aanhouding in België, een verwijderd sms-bericht is aangetroffen gericht aan contactpersoon ‘ [contact persoon] ’ met de boodschap: ‘Ik zit vast in [plaats] . Doe alles weg’. Dit bericht was net voor de aanhouding in België verstuurd en verwijderd en verdachte heeft over dit bericht geen sluitende uitleg gegeven. Ook zijn er WhatsAppgesprekken op zijn telefoon met ene [naam 1] waarbij verdachte een bestelling doet van 2X10, hij [naam 1] vraagt of hij twee keer kan rijden en verdachte hem daarvoor geld geeft. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat deze gesprekken over de aankoop van methanol gingen.. Naar het oordeel van de rechtbank, kan, gelet op voornoemde omstandigheden alsmede op de onder feit 1 te noemen omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat hij zich samen met [medeverdachte] , door de methanol aan te schaffen, schuldig maakte aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van het vervaardigen van amfetamine. De rechtbank acht de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen dan ook bewezen.
Feit 1: opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine(pasta), amfetamine en amfetamine-olie
Verdachte wordt verweten dat hij al dan niet samen met een ander de hierboven genoemde hoeveelheden amfetamine(pasta), amfetamine en amfetamineolie in de schuur van medeverdachte [medeverdachte] voorhanden heeft gehad. Verdachte kwam in beeld bij de politie mede omdat zijn DNA werd aangetroffen op de hengsels van een in die schuur aangetroffen big shopper, die gevuld was met voorwerpen die bij het kristalliseren van amfetamineolie worden gebruikt, namelijk maatbekers en een garde..
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij niet snapt hoe het DNA op de tas terecht is gekomen, maar dat het kan zijn dat hij weleens in de schuur is geweest omdat zijn vader de buurman van [medeverdachte] was. De verdediging wijst er op dat sprake is van een DNA-spoor op een verplaatsbaar object.
De rechtbank is zich er van bewust dat een dergelijk DNA-spoor op zichzelf onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat
de dichte tas waarop het DNA van verdachte is aangetroffen was gevuld met goederen die bij uitstek bij een productieproces van amfetamine worden gebruikt. Deze tas is dan ook direct te linken aan het productieproces van amfetamine. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij weleens in de schuur is geweest, maar dat is geen sluitende uitleg waarom zijn DNA juist op het hengsel van deze tas terecht is gekomen. Verder is gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar kenden en dat verdachte samen met hem twee dagen voor het aantreffen van de goederen 8 liter methanol heeft aangekocht in België, een grondstof die normaliter voor het produceren van synthetische drugs wordt gebruikt. Al deze omstandigheden samen maken dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde drugs in de schuur voorhanden heeft gehad.
Feit 1: medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. Hiertoe biedt het dossier te weinig aanknopingspunten. Verdachte zal van het medeplegen partieel vrijgesproken worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 07 februari 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 12 kilogram amfetamine(pasta), en- 12,5 kilogram amfetamine(pasta), en
- 280 gram amfetamine, en
- 300 gram amfetamine-olie
zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
op 04 februari 2020 te Turnhout, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen van amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden, een stof voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte wist en zijn mededader ernstige reden had om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij verdachte en zijn mededader een stof, zijnde circa 08 liter methanol, welke stof kan worden gebruikt voor de vervaardiging van amfetamine in Turnhout, gekocht en aldaar in zijn auto gelegd en aldus voorhanden gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Tevens zijn er enige woorden ter verbetering van de tenlastelegging aan de tenlastelegging toegevoegd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, een taakstraf eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen door acht liter methanol aan te kopen voor het maken van amfetamine. Daarnaast heeft hij een grote hoeveelheid van in totaal 24,5 kilogram amfetamine(pasta), 280 gram amfetamine en 300 liter amfetamineolie opzettelijk aanwezig gehad. Deze feiten zijn kwalijk.
Algemeen bekend is dat harddrugs een bedreiging voor de volksgezondheid vormen. Verder wordt door de handel in deze drugs bevorderd dat de gebruikers daarvan vermogensdelicten plegen om hun gebruik te kunnen financieren. Tenslotte worden met de handel in harddrugs grote criminele winsten gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 10a Opiumwet komt naar voren dat de wetgever - kort gezegd - de handel in harddrugs een onaanvaardbaar risico acht en dat (voorbereidings-)handelingen ten aanzien van deze drugs strafbaar zijn gesteld om te voorkomen dat degenen die zich met de handel daarin inlaten straffeloos zouden blijven.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de straffen die normaliter voor dit soort feiten worden opgelegd en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Enkel voor het aanwezig hebben van een dergelijke grote hoeveelheid harddrugs wordt volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 36 maanden opgelegd. De rechtbank hanteert dit als uitgangspunt. Echter, in het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een behoorlijk tijdsverloop in de strafprocedure nu de feiten ten tijde van de berechting meer dan twee jaar oud waren. Ook houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij sinds het plegen van deze feiten geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en dat hij zijn leven thans op orde heeft.
Gelet op deze omstandigheden, wijkt de rechtbank substantieel af van de oriëntatiepunten in het voordeel van verdachte. De rechtbank legt daarnaast ook een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke zin op, dit als stok achter de deur voor verdachte om in de toekomst geen soortgelijke feiten meer te gaan plegen. Alles afwegend acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
feit 2: Medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door het voorhanden hebben van stoffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2022.
Mr. Maandag en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.