ECLI:NL:RBZWB:2022:1510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
02-055825-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vrijheidsberoving, afpersing en poging tot afpersing met tbs en schadevergoeding

Op 28 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de vrijheidsberoving en afpersing van een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 26 februari 2021, toen de verdachte en medeverdachten het slachtoffer in zijn auto meenamen en hem onder bedreiging van geweld dwongen om zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een telefoon en portemonnee, af te geven. Tevens werd er een bedrag van €3000 geëist van de moeder van het slachtoffer, met de dreiging dat het slachtoffer anders ernstig letsel zou oplopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan vrijheidsberoving, afpersing en poging tot afpersing. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden, gezien het hoge recidiverisico en de complexe problematiek van de verdachte. De rechtbank wees ook een schadevergoeding van €3000 toe aan het slachtoffer voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en dat de verdachte een langdurige behandeling nodig heeft om de kans op herhaling te verkleinen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/055825-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag verdachte] 1999 te [Geboorteplaats verdachte]
feitelijk verblijvende op het adres [Adres verdachte]
raadsman mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.G. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. samen met anderen slachtoffer [Slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd door hem mee te nemen in een auto;
2. samen met anderen met geweld en/of bedreiging met geweld de telefoon van slachtoffer [Slachtoffer] heeft gestolen en/of [Slachtoffer] met geweld diverse spullen, waaronder een portemonnee met inhoud en diverse codes, heeft laten afgeven;
3. samen met anderen heeft geprobeerd om met geweld en/of bedreiging met geweld slachtoffer [Slachtoffer] via een ander 3000 euro af te laten geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie staan de volgende feiten vast. Aangever [Slachtoffer] is op 26 februari 2021 door medeverdachte [Medeverdachte 1] (hierna: [Medeverdachte 1] ) uit de woning van [Naam 1] gelokt. Eenmaal buiten wordt [Slachtoffer] door verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 2] (hierna: [Medeverdachte 2] ) vastgepakt en in de auto van verdachte gezet. [Slachtoffer] wordt tussen [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] neergezet. [Medeverdachte 1] pakt de telefoon af en slaat aangever meermalen. [Medeverdachte 2] houdt een mes tegen de keel van aangever [Slachtoffer] . [Slachtoffer] moet van verdachte en [Medeverdachte 2] zijn spullen afgeven. [Medeverdachte 2] houdt de portemonnee en sigaretten van [Slachtoffer] bij zich. Verdachte eist een betaling van 3000 euro van [Slachtoffer] . De moeder van [Slachtoffer] wordt gebeld: zij moet zorgen voor 3000 euro, anders raakt [Slachtoffer] elk kwartier een vinger kwijt.
Ten aanzien van verdachte levert dit een bewezenverklaring op van feit 1 (vrijheidsberoving), het tweede onderdeel van feit 2 (afpersing van diverse goederen) en feit 3 (poging afpersing van het geldbedrag).
De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de deels bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en het nader verhoor van aangever [Slachtoffer] , het app-verkeer tussen verdachte en [Medeverdachte 1] en de bevindingen van de verbalisant met betrekking tot de aanwezigheid van verdachte, de medeverdachten en aangever [Slachtoffer] in de auto.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de deels bekennende verklaring van verdachte heeft de verdediging zich deels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 3. Voor feit 2 is vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1, vrijheidsberoving, heeft de verdediging een partiële vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feitenlijkheden: een mes tegen de ribben van aangever duwen en meermaals op/tegen het lichaam slaan. Ten aanzien van deze gedragingen omvat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs. Tevens kan niet worden vastgesteld dat verdachte, ten aanzien van deze gedragingen, nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten.
Ten aanzien van feit 2, de diefstal met geweld en/of afpersing, heeft de verdediging bepleit dat uit het dossier onvoldoende kan worden afgeleid dat de genoemde voorwerpen op enig moment door verdachte of de medeverdachten zijn weggenomen. Daarnaast kan er hoogstens sprake zijn van een poging en niet van een voltooid delict. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken. Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een voltooide diefstal dan kan in onvoldoende mate uit het dossier worden afgeleid dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten. Tevens kan uit het dossier niet worden afgeleid dat verdachte zich op enig moment de voorwerpen van aangever heeft toegeëigend.
Ten aanzien van de onder feit 3 tenlastegelegde poging afpersing zijn door de verdediging geen opmerkingen gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. In een app-gesprek tussen verdachte en [Medeverdachte 1] werd gesproken over het ontvoeren en beroven van aangever [Slachtoffer] . [Medeverdachte 1] zou de telefoon van aangever [Slachtoffer] krijgen en verdachte de rest. [Medeverdachte 1] heeft aangever [Slachtoffer] naar buiten naar de auto van verdachte gelokt. Verdachte arriveerde samen met [Medeverdachte 2] ter plaatse in Breda. Verdachte en [Medeverdachte 2] pakten aangever [Slachtoffer] bij zijn armen, trokken hem naar de auto en hebben hem in de auto gezet. [Medeverdachte 2] nam plaats achter de bestuurdersstoel. [Medeverdachte 1] nam plaats achter de passagiersstoel. Aangever [Slachtoffer] zat tussen [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] in. Tijdens het rijden moest aangever [Slachtoffer] onder andere zijn telefoon, portemonnee met inhoud en (pin)codes afgeven. [Medeverdachte 2] heeft tijdens de autorit een mes tegen aangever [Slachtoffer] gehouden en [Medeverdachte 1] heeft aangever [Slachtoffer] twee klappen in het gezicht gegeven. Verdachte [Verdachte] zei tegen aangever [Slachtoffer] dat hij iemand moest bellen die voor betaling van ongeveer 3000 euro kon zorgdragen. Indien dit niet gebeurde, zou elk kwartier een vinger van aangever [Slachtoffer] worden afgeknipt. De moeder van aangever [Slachtoffer] werd gebeld om betaling van het bedrag te vragen en ook tegen haar werd gezegd dat anders de vingers van haar zoon worden afgeknipt.
In het kader van coronamaatregelen werd de auto van verdachte gecontroleerd door een buitengewoon opsporingsambtenaar. In het vakje van het portier aan de bestuurderszijde werd in een foedraal een mes aangetroffen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of en hoe deze feitelijkheden juridisch gekwalificeerd kunnen worden en of dit tot een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten kan leiden.
Feit 1: vrijheidsberoving
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 februari 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] , aangever [Slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en heeft beroofd gehouden door hem bij zijn armen te pakken, in een auto te trekken/duwen en hem tegen zijn wil in de auto te houden. Gelet op de positie van aangever [Slachtoffer] in de auto, op de achterbank, tussen [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] in, was het voor aangever ook feitelijk onmogelijk de auto te verlaten. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de feitelijkheden welke onder het vierde tot en met het zevende gedachtenstreepje zijn tenlastegelegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze feitelijkheden wel hebben plaatsgevonden, maar dat het geen handelingen zijn die zien op de vrijheidsberoving van aangever [Slachtoffer] .
Feit 2: diefstal met geweld en/of afpersing
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het eerste onderdeel van dit feit, te weten de diefstal met geweld van de telefoon van aangever [Slachtoffer] . Niet kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon van aangever [Slachtoffer] . De rechtbank acht het tweede onderdeel van dit feit, de afpersing van de in de tenlastelegging genoemde zaken, wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met [Medeverdachte 1] gepleegd. Uit het app-verkeer tussen verdachte en [Medeverdachte 1] bleek dat de spullen voor verdachte bedoeld waren. De genoemde spullen zijn ook daadwerkelijk afgegeven door aangever [Slachtoffer] . De dreiging bestaat uit het op een dreigende manier vragen om de spullen, in combinatie met de positie/situatie waarin aangever zich in de auto bevond.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een voltooid delict. De goederen zijn een moment onder de (mede)verdachte(n) geweest. De goederen zijn weliswaar aan aangever teruggegeven dan wel onder de bestuurdersstoel gelegd toen verdachte en de medeverdachten gecontroleerd werden door een buitengewoon opsporingsambtenaar maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte en de medeverdachte(n) op deze manier wilden voorkomen dat het strafbare feit ontdekt werd. Er is sprake van een omstandigheid die buiten de invloedssfeer en de wil van verdachte en medeverdachte(n) lag. De afgifte was voltooid.
Feit 3 poging afpersing geldbedrag
Verdachte heeft bekend dat hij via de moeder van aangever heeft geprobeerd een bedrag van 3000 euro afhandig te maken. Daarbij heeft verdachte gedreigd dat elk kwartier een vinger van aangever zou worden afgeknipt, wanneer niet werd zorg gedragen voor het geldbedrag. Verdachte heeft dit feit alleen gepleegd. De aanwezige medeverdachten hebben geen rol van voldoende gewicht gehad bij dit feit. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen en de handelingen welke zijn tenlastegelegd onder de laatste twee gedachtestreepjes, te weten het houden van een mes tegen aangever en het slaan van aangever. Dit zijn geen handelen die door verdachte zijn verricht en ze zijn ook niet door de medeverdachten verricht met het oog op de poging afpersing door verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 februari 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [Slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door die [Slachtoffer] ,
- bij zijn armen vast te pakken, en vervolgens
- in een auto te trekken en/of te duwen, en vervolgens
- tegen zijn wil in die auto (vast) te houden;
2
op 26 februari 2021 te Breda tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
bedreiging met geweld [Slachtoffer] hebben gedwongen tot de afgifte van een
portemonnee (met inhoud) en een telefoon ensigaretten en(pin)codes en
wachtwoord, die aan die [Slachtoffer] toebehoorden, door:
- die [Slachtoffer] in een auto te trekken en/of te duwen, en vervolgens tegen zijn wil in die auto (vast) te houden, envervolgens
- tegen die [Slachtoffer] – zakelijk weergegeven – te zeggen dat hij alles moest afgeven en de beveiligingscode van zijn telefoon en de pincode van de bankpas en het wachtwoord/code van zijn i-cloud moest afgeven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3
op 26 februari 2021 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 3000 euro, dat aan (een) ander(en) dan aan verdachte :
- gedwongen om via een derde persoon een geldbedrag van 3000 euro te betalen en
daarbij de woorden toe te voegen: "Je moet iemand bellen en die moet 3000 euro betalen anders snijden we per 15 minuten een vinger af",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een tbs met voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd. Gelet op het hoge recidiverisico en de complexe problematiek is een tbs met voorwaarden noodzakelijk. Eerdere begeleiding- en behandelingstrajecten zijn niet goed verlopen. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte belangrijke stappen gezet: hij heeft een woning, een baan, zich ingeschreven voor een opleiding en hij wordt begeleid door Fidzorg. Bij een tbs met voorwaarden worden deze belangrijke stappen doorkruist. De benodigde behandeling kan ook ambulant worden gegeven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, samen met [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] , schuldig gemaakt aan vrijheidsberoving en daarnaast aan (poging tot) afpersing van [Slachtoffer] . Verdachte heeft het plan gevat om, samen met [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] , aangever [Slachtoffer] te ontvoeren en te beroven. Volgens verdachte had hij nog een geldbedrag tegoed van [Slachtoffer] en omdat [Slachtoffer] niet betaalde, wilde verdachte dit geld op deze wijze innen. Wat daar ook van zij, de rechtbank neemt het verdachte ten zeerste kwalijk dat hij op deze manier denkt zijn problemen op te kunnen lossen en hier ook anderen bij betrekt. Voor de aangever is dit een zeer beangstigende ervaring geweest en nog steeds heeft het gebeuren grote impact op hem, zoals blijkt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding. Verdachte heeft daar blijkbaar op geen enkel moment bij stilgestaan. Aangever mag van geluk spreken dat de auto waarin hij zat gecontroleerd werd door een buitengewoon opsporingsambtenaar en dat daarmee een einde kwam aan de vrijheidsberoving en afpersing. Hoe een en ander anders zou zijn verlopen, blijft uiteraard gissen. Gelet op hetgeen in de auto is gezegd en is voorgevallen acht de rechtbank de kans op een goede afloop niet groot.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch en psychiatrisch onderzoeksrapport, opgesteld door [Naam 2] en [Naam 3] , van 13 augustus 2021. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en ADHD. Daarnaast is sprake van een cognitieve beperking in de vorm van zwakbegaafdheid. Deze problematiek was ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Het is aannemelijk dat verdachte door deze ernstige psychopathologie werd beperkt in zijn keuzevrijheid om zijn gedrag te kunnen bijsturen. Er is sprake van een causaal verband tussen de emotionele- en cognitieve instabiliteit, de impulsregulatieproblematiek en de tekortschietende copingsmechanismen, en zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen. Verdachte wilde zijn geld terug hebben. Zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde illustreert zijn inadequate manier in het oplossen van problemen, zijn impulsiviteit en zijn instabiliteit op verschillende vlakken. Indien de feiten bewezen worden geacht, wordt geadviseerd om betrokkene het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Verdachte overschat zichzelf en ziet zijn beperkingen onvoldoende in. Zijn copingsmechanismen schieten te kort en zijn niet adequaat ontwikkeld vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis. Samen met forse impulsregulatieproblemen leiden deze tot grensoverschrijdend en inadequaat gedrag. Het recidiverisico wordt ingeschat op hoog. Er wordt geadviseerd niet het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Om de kans op herhaling van agressief/gewelddadig gedrag te reduceren is langdurige, intensieve behandeling en begeleiding noodzakelijk, waarbij naast aandacht voor de behandeling van zijn persoonlijkheidsstoornis en ADHD, ook stil dient te worden gestaan bij zijn cognitieve beperking. Ook zijn middelengebruik dient nader in kaart te worden gebracht. Daarnaast dient nadere diagnostiek verricht te worden op het gebied van autismespectrumstoornis en PTSS. Het is tevens van belang om zijn steunsysteem bij de behandeling te betrekken.
Verder dient verdachte begeleid te worden in zijn verdere sociaal-maatschappelijke ontwikkeling en zijn zelfredzaamheid. Naast medicamenteuze behandeling (voor ADHD) dient de behandeling zich te richten op het leren van adequate copingvaardigheden en impuls- en agressieregulatie. Indien er sprake blijkt te zijn van PTSS, kan op termijn worden gekeken of traumatherapie haalbaar is, gezien eerder is gebleken dat zijn draagkracht beperkt is. Daarnaast kan hem een passende werkomgeving worden aangeboden met aansluitend een resocialisatietraject, onder duidelijke voorwaarden en controles. Hierbij kan gedacht worden aan een traject richting beschermd wonen op een forensisch BW. Om het bovenstaande te bereiken is een langdurige behandeling nodig met een klinische start op een afdeling met een gemiddeld beveiligingsniveau, zoals een FPA. De klinische afdeling dient gespecialiseerd te zijn in behandeling van persoonlijkheidsproblematiek en rekening houden met de cognitieve beperking. Het is van belang om pas te starten met resocialisatie wanneer verdachte klinisch gestabiliseerd is en de diagnostiek verder is verfijnd. Gezien de ernst van de psychopathologie, de ernst van het tenlastegelegde, de hoge kans op herhaling van agressief gedrag en de benodigde intensieve en langdurige behandeling, zien rapporteurs geen andere mogelijkheid dan terbeschikkingstelling te adviseren. Aangezien verdachte aangeeft hulp nodig te hebben en zich tot nu toe redelijk begeleidbaar lijkt op te stellen bij de reclassering, ook al laat hij nog aanhoudend gedragsproblemen zien, is tbs met voorwaarden te overwegen. De verwachting is dat hij zich zal kunnen conformeren aan een strak kader, zeker na een klinische start en na ingezette behandeling.
Ter terechtzitting zijn [Naam 2] en [Naam 3] als deskundigen gehoord. Zij zijn bij het advies een tbs met voorwaarden op te leggen gebleven. Verdachte heeft in het verleden veel behandeling en begeleiding gehad. Dat is tot nu toe niet geslaagd. Verdachte moet eerst aan zichzelf werken, voordat er grote stappen gezet kunnen worden. Verdachte gaat voorbij aan zijn complexe problematiek; er is meer nodig dan een opleiding en een baan. Verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht. Er is een klinisch traject nodig om beter zicht te krijgen op zijn beperkingen en krachten. Verdachte toont zich gemotiveerd en in de kliniek zijn er deskundigen om hem verder te motiveren. De ontwikkelingen sinds de schorsing met ingang van 1 maart jongstleden maken het advies niet anders. Die periode is maar kort en het is eerder goed gegaan.
Op grond van de bevindingen van de deskundigen, welke bevindingen de rechtbank overneemt, is de rechtbank ook van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank houdt daarmee rekening bij de oplegging van de straf.
De reclassering heeft de mogelijkheden van een tbs met voorwaarden onderzocht en heeft hierover gerapporteerd op 20 december 2021. Uit dit rapport volgt onder andere dat de risico’s bij verdachte voornamelijk bij zijn beperking (zwakbegaafd), impulsiviteit en een persoonlijkheidsstoornis liggen. Verdachte is een kwetsbare jongeman waarbij sprake is van langdurig bestaande en complexe problematiek. Hij overschat zichzelf en ziet zijn beperkingen onvoldoende. Verder heeft verdachte een laag zelfbeeld, bagatelliseert hij en is hij manipulatief. Uit dossieronderzoek blijkt dat hij zich eerder redelijk begeleidbaar heeft opgesteld ten aanzien van reclasseringstoezicht. Voor de tbs met voorwaarden is er met name strenge controle, langdurige begeleiding en een klinisch behandeling met uitstroom naar ambulante hulpverlening noodzakelijk om zicht te krijgen op de risicofactoren die van invloed zijn op de leefgebieden. Verdachte is aangemeld bij het DIZ (plaatsingsloket) voor een klinische plaatsing. De reclassering ziet enige mogelijkheden binnen een tbs met voorwaarden om risico’s te beperken of het gedrag te veranderen en zijn gematigd positief. Verdachte zegt wel dat hij hulp wil, maar hij wil niet zijn medewerking aan alle voorwaarden geven. Volgens de reclassering zou een eerste stap een klinische behandeling moeten worden.
De reclassering adviseert een tbs met voorwaarden met de volgende voorwaarden:
  • geen strafbaar feit plegen
  • meldplicht bij reclassering
  • opname in een zorginstelling
  • meewerken aan time-out
  • ambulante behandeling
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • contactverbod
  • raadplegen van referenten
  • inzetten voor dagbesteding
  • meewerken aan schuldhulpverlening
  • opbouw van een sociaal netwerk
Gelet op de aard en ernst van de feiten, alsmede de inhoud van de rapporten van de deskundigen en de daarin beschreven problematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een langdurige klinische behandeling van verdachte noodzakelijk is om het hoge recidivegevaar te beperken en gedragsverandering te bewerkstelligen. Zij is van oordeel dat dit moet plaatsvinden in het kader van een tbs met voorwaarden. Verpleging van overheidswege acht zij op dit moment nog een brug te ver. Een straf met bijzondere voorwaarden acht de rechtbank, mede gelet op de zeer complexe problematiek bij verdachte, ontoereikend. Verdachte lijkt zich met name te focussen op praktische zaken als woning, werk en opleiding. Dit zijn uiteraard belangrijke zaken voor de toekomst maar, gelet op de zeer complexe problematiek van verdachte, dient eerst gewerkt te worden op het gebied van diagnostiek, behandeling en begeleiding voordat met de praktische zaken aan de slag kan worden gegaan. Bij de oplegging van de tbs met voorwaarden neemt de rechtbank de door de reclassering geformuleerde voorwaarden over en verbindt deze aan de tbs-maatregel. Naast het contactverbod met aangever zal tevens een contactverbod met de medeverdachten worden toegevoegd. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld.
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen passend en noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op het slachtoffer heeft gehad anderzijds. Ook is gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en het feit dat tevens een tbs-maatregel zal worden opgelegd aan verdachte.
Gelet op de dringende noodzaak van een behandeling en omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.000,- voor de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht voor hetgeen de benadeelde partij in de auto is overkomen, zoals hiervoor onder 4.3.2 is vastgesteld, en ter zake waarvan verdachte een strafbaar aandeel heeft gehad, een vergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 3.000,-, mede gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 26 februari 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 45, 47, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
feit 2:Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3:Poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 270 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich melden bij de reclassering voor zolang en zo frequent als zij gedurende deze periode nodig acht, huisbezoeken zijn daarbij inbegrepen;
* dat verdachte zich laat opnemen in een forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering in overleg met de behandelaar dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg en begeleid wonen nodig vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte meewerkt aan een FPT en time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per kalenderjaar;
* dat verdachte meewerkt aan een ambulante forensische poliklinische behandeling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en houdt zich aan de afspraken met zijn behandelaren en begeleiders. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* dat verdachte op geen enkele wijze – zowel direct als indirect – contact (laat) leggen/legt met het slachtoffer, [Slachtoffer] geboren op [Geboortedag slachtoffer] 1996 en de medeverdachten [Medeverdachte 1] geboren op [Geboortedag medeverdachte 1] 1999, en [Medeverdachte 2] , geboren op [Geboortedag medeverdachte 2] 2000;
* dat verdachte de reclassering zicht schaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk. Verdachte geeft openheid op alle leefgebieden;
* dat verdachte zich in zet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
* dat verdachte inzicht geeft in zijn financiën en desgewenst meewerkt aan een financieel
begeleidingstraject, ook als dit bewindvoering inhoudt;
* dat verdachte meewerkt aan de opbouw van een ondersteunend sociaal netwerk;
- draagt de reclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 3.000,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] (feit 1), € 3.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 februari 2021, tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C,J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2022.
Mr. Maandag en mr. Smits zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.