ECLI:NL:RBZWB:2022:1509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
02/056404-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vrijheidsberoving, diefstal met geweld en afpersing met vrijspraak voor poging tot afpersing

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de vrijheidsberoving, diefstal met geweld en afpersing van een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 26 februari 2021, toen de verdachte het slachtoffer naar buiten lokte en samen met medeverdachten in een auto dwong. Tijdens de autorit werd het slachtoffer bedreigd en zijn telefoon en portemonnee werden afgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de plannen om het slachtoffer te ontvoeren en te beroven, en dat hij een actieve rol speelde in de uitvoering van deze feiten. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank €3000,- aan immateriële schade toekende. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot afpersing, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij hieraan had bijgedragen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking, en de impact van de feiten op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/056404-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.G. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. samen met anderen slachtoffer [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd door hem mee te nemen in een auto;
2. samen met anderen met geweld en/of bedreiging met geweld de telefoon van slachtoffer [slachtoffer] heeft gestolen en/of [slachtoffer] met geweld diverse spullen, waaronder een portemonnee met inhoud en diverse codes, heeft laten afgeven;
3. samen met anderen heeft geprobeerd om met geweld en/of bedreiging met geweld slachtoffer [slachtoffer] via een ander 3000 euro aan hem te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie staan de volgende feiten vast. Aangever [slachtoffer] is op 26 februari 2021 door verdachte uit de woning van [naam] gelokt. Eenmaal buiten wordt [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) vastgepakt en in de auto van [medeverdachte 1] gezet. [slachtoffer] wordt tussen verdachte en [medeverdachte 2] neergezet. Verdachte pakt de telefoon af en slaat aangever meermalen. [medeverdachte 2] houdt een mes tegen de keel van aangever [slachtoffer] . [slachtoffer] moet van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn spullen afgeven. [medeverdachte 2] houdt de portemonnee en sigaretten van [slachtoffer] bij zich. [medeverdachte 1] eist een betaling van 3000 euro van [slachtoffer] . De moeder van [slachtoffer] wordt gebeld: zij moet zorgen voor de 3000 euro, anders raakt [slachtoffer] elk kwartier een vinger kwijt.
Ten aanzien van verdachte levert dit een bewezenverklaring op van feit 1 (vrijheidsberoving), feit 2 (diefstal met geweld van de telefoon en afpersing van diverse goederen) en feit 3 (poging afpersing van het geldbedrag). Verdachte wist van het plan, gaat hierin mee en heeft een actieve rol gehad in de uitvoering.
De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte en het nadere verhoor van aangever [slachtoffer] , het app-verkeer tussen [medeverdachte 1] en verdachte en de bevindingen van de verbalisant met betrekking tot de aanwezigheid van verdachte, de medeverdachten en aangever [slachtoffer] in de auto.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten en wijst daarbij op het volgende. Verdachte heeft op geen enkel moment, alleen of tezamen en in vereniging van een ander of anderen, het opzet gehad, zelfs niet in voorwaardelijk zin, die noodzakelijk is om tot een veroordeling te komen. Ook heeft hij nimmer het oogmerk, in strafrechtelijke zin, gehad om zich enig goed van aangever wederrechtelijk toe te eigenen of zichzelf of anderen wederrechtelijk te bevoordelen. De verdediging betwist dat verdachte een strafbaar aandeel heeft gehad om als pleger of medepleger van vrijheidsbeneming, diefstal met geweld en de poging daartoe te worden gekwalificeerd. Verdachte heeft gehandeld uit onnozelheid en uit angst voor medeverdachte [medeverdachte 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Ten aanzien van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. In een app-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] werd gesproken over het ontvoeren en beroven van aangever [slachtoffer] . Verdachte zou de telefoon van aangever [slachtoffer] krijgen en [medeverdachte 1] de rest. Verdachte heeft aangever [slachtoffer] naar buiten naar de auto van [medeverdachte 1] gelokt. [medeverdachte 1] arriveerde samen met [medeverdachte 2] ter plaatse in Breda. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] pakten aangever [slachtoffer] bij zijn armen, trokken hem naar de auto en hebben hem in de auto gezet. [medeverdachte 2] nam plaats achter de bestuurdersstoel. Verdachte nam plaats achter de passagiersstoel. Aangever [slachtoffer] zat tussen [medeverdachte 2] en verdachte in. Tijdens het rijden moest aangever [slachtoffer] onder andere zijn telefoon, portemonnee met inhoud en (pin)codes afgeven. [medeverdachte 2] heeft tijdens de autorit een mes tegen aangever [slachtoffer] gehouden en verdachte heeft aangever [slachtoffer] twee klappen in het gezicht gegeven. [medeverdachte 1] zei tegen aangever [slachtoffer] dat hij iemand moest bellen die voor betaling van ongeveer 3000 euro kon zorgdragen. Indien dit niet gebeurde, zou elk kwartier een vinger van aangever [slachtoffer] worden afgeknipt. De moeder van aangever [slachtoffer] werd gebeld om betaling van het bedrag te vragen en ook tegen haar werd gezegd dat anders de vingers van haar zoon worden afgeknipt. In het kader van coronamaatregelen werd de auto van [medeverdachte 1] gecontroleerd door een buitengewoon opsporingsambtenaar. In het vakje van het portier aan de bestuurderszijde werd in een foedraal een mes aangetroffen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of en hoe deze feitelijkheden juridisch gekwalificeerd kunnen worden en of dit tot een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten kan leiden.
Feit 1: vrijheidsberoving
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 februari 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , aangever [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en heeft beroofd gehouden door hem bij zijn armen te pakken, in een auto te trekken/duwen en hem tegen zijn wil in de auto te houden. Verdachte heeft aangever [slachtoffer] naar de auto van [medeverdachte 1] gelokt, terwijl hij wist van het plan om aangever [slachtoffer] te ontvoeren. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ervoor gezorgd dat aangever [slachtoffer] in de auto ging zitten. Verdachte heeft vervolgens zelf ook op de achterbank van de auto van [medeverdachte 1] plaatsgenomen. Gelet op de positie van aangever [slachtoffer] in de auto, op de achterbank, tussen verdachte en [medeverdachte 2] in, was het voor aangever ook feitelijk onmogelijk de auto te verlaten. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de feitelijkheden welke onder het vierde tot en met het zevende gedachtenstreepje zijn tenlastegelegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze feitelijkheden wel hebben plaatsgevonden, maar dat het geen handelingen zijn die zien op de vrijheidsberoving van aangever [slachtoffer] .
Feit 2: diefstal met geweld en/of afpersing
De rechtbank acht op basis van de aangehechte bewijsmiddelen zowel het eerste onderdeel, de diefstal met geweld van de telefoon, als het tweede onderdeel, het medeplegen van afpersing van diverse in de tenlastelegging genoemde goederen, wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte de telefoon van aangever [slachtoffer] wilde hebben en dus het oogmerk had dit goed zich toe te eigenen, volgt duidelijk en expliciet uit het appgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Dat verdachte dit enkel geappt heeft omdat hij bang was van [medeverdachte 1] en het spel mee moest spelen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Dat verdachte bedreigd werd door [medeverdachte 1] volgt immers niet uit de inhoud en de toon van het app-gesprek en ook niet anderszins uit het dossier. Verdachte heeft het tweede onderdeel van dit feit, de afpersing, in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] gepleegd. Uit het appgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] volgt dat zij over een verdeling afspraken hebben gemaakt. De rechtbank is ook van oordeel dat er sprake is van een voltooid delict. De goederen zijn een moment onder verdachte en de (mede)verdachte(n) geweest. De goederen zijn weliswaar aan aangever teruggegeven dan wel onder de bestuurdersstoel gelegd toen verdachte en de medeverdachten gecontroleerd werden door een buitengewoon opsporingsambtenaar maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte en de medeverdachte(n) op deze manier wilden voorkomen dat het strafbare feit ontdekt werd. Er is sprake van een omstandigheid die buiten de invloedssfeer en de wil van verdachte en medeverdachte(n) lag. De wegneemhandeling, de wederrechtelijke toe-eigening en de afgifte waren voltooid.
Feit 3 poging tot afpersing
De rechtbank zal verdachte van dit tenlastegelegde feit vrijspreken. Verdachte wist dat [medeverdachte 1] een geldbedrag van aangever [slachtoffer] wilde. Verdachte heeft echter geen handelingen verricht waardoor hij als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt. Het enkel aanwezig zijn in de auto op het moment dat [medeverdachte 1] zijn dreigementen uitte om aangever [slachtoffer] een geldbedrag afhandig te maken, is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot afpersing.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 februari 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer] ,
- bij zijn armen vast te pakken, en vervolgens
- in een auto te trekken en/of te duwen, en vervolgens
- tegen zijn wil in die auto (vast) te houden;
2
op 26 februari 2021 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, die toebehoorde aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
bedreiging met geweld [slachtoffer] hebben gedwongen tot de afgifte van een
portemonnee (met inhoud) en een telefoon en sigaretten en (pin)codes en
wachtwoord, die aan die [slachtoffer] toebehoorden, door:
- die [slachtoffer] in een auto te trekken en/of te duwen, en vervolgens tegen zijn wil in die auto (vast) te houden, en
- tegen die [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – te zeggen dat hij alles moest afgeven en de beveiligingscode van zijn telefoon en de pincode van de bankpas en het wachtwoord/code van zijn i-cloud moest afgeven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Bij de bepaling van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het door de deskundige gerapporteerde lage recidiverisico en dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte een verstandelijke beperking heeft en dat de daden volgens de deskundige in verminderde mate aan hem toegerekend kunnen worden. De verdediging heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een taakstraf of een voorwaardelijk strafdeel. Daarbij kunnen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig gemaakt aan vrijheidsberoving, diefstal met geweld van een telefoon en afpersing van aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft meegewerkt aan het plan van [medeverdachte 1] om aangever [slachtoffer] te ontvoeren en te beroven. Verdachte heeft er daarbij voor gezorgd dat aangever [slachtoffer] in de val werd gelokt door hem mee naar buiten te nemen in de richting van de auto van [medeverdachte 1] . Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte het eigenlijk allemaal wel best vond, als hij de telefoon van aangever [slachtoffer] maar zou krijgen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zijn medewerking heeft verleend aan zulke ernstige strafbare feiten kennelijk enkel om zelf over een nieuwe telefoon te kunnen beschikken. Verdachte heeft daarbij totaal niet stil gestaan bij de impact die de feiten op aangever [slachtoffer] zouden hebben.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op het strafblad van verdachte. Op het strafblad van verdachte staan geen eerdere veroordelingen die relevant zijn voor de bepaling van de straf in de onderhavige zaak.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het adviesrapport van drs. M.H. Keppel, GZ en kinder- en jeugdpsycholoog van 7 juli 2021. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke handicap in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Deze verstandelijke handicap was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte kan in staat geacht worden om het ongeoorloofde van zijn gedrag te beseffen. Gezien zijn cognitieve beperking is hij volgens de deskundige in een verminderde mate in staat geweest om een andere gedragskeuze te maken en conform te handelen. Er wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Verdachte is eerder in de problemen geraakt, toen hij op het voortgezet onderwijs door een groep jongeren onder druk is gezet om ongeoorloofd gedrag te vertonen. Hij heeft hier toen gehoor aan gegeven. Vanuit zijn licht verstandelijke beperking is hij naïef en overziet hij (sociale) situaties onvoldoende, waardoor hij minder in staat is om adequate gedragskeuzes te maken en daarnaar te handelen. Het risico op recidive van niet-fysiek gewelddadig of agressief gedrag bij ongewijzigde omstandigheden en zonder adequate hulpverlening en extern toezicht wordt als laag wordt beoordeeld. Op basis van de uitkomsten van de ASR-wegingslijst kan volgens de deskundige gesteld worden dat verdachte, ondanks zijn beperkingen, momenteel meer functioneert als een jong volwassene dan een jeugdige. Derhalve wordt geadviseerd om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Een begeleiding gericht op ongewenst/ongeoorloofd grensoverschrijdend gedrag wordt wenselijk geacht, omdat hij onvoldoende in staat is om zich te weren en een goede beslissing te nemen. Een weerbaarheidstraining is hiertoe aangewezen. Naar het zich laat inzien, kan dit plaatsvinden binnen een reclasseringstoezicht. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd om verdachte een reclasseringstoezicht op te leggen, waarbinnen een weerbaarheidstraining, als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Op grond van de bevindingen van de deskundige, welke bevindingen de rechtbank overneemt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank houdt daarmee in straf verlagende zin rekening bij de oplegging van de straf. Gelet op het advies van de deskundige ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Het volwassenenstrafrecht zal daarom worden toegepast.
De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op het rapport van de reclassering van 1 maart 2022. Verdachte is gemotiveerd voor begeleiding om tot gedragsverandering te komen en ter voorkoming van recidive. Er zijn geen aanwijzingen voor (problematisch) middelengebruik. Verdachte is geschorst uit de preventieve hechtenis met een verplicht reclasseringscontact en schorsende voorwaarden. Hij neemt in dit kader gemotiveerd deel aan de Justitiële Interventie Cognitieve Vaardigheden plus 1 en houdt zich aan zijn meldplichtafspraken. De reclassering ziet voldoende mogelijkheden om met verdachte te werken aan gedragsverandering. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod.
De voorlopige hechtenis van verdachte is inmiddels bijna één jaar geschorst. Tijdens deze periode heeft verdachte laten zien dat hij bereid is aan zichzelf te werken en dat hij zich aan voorwaarden kan houden.
Alles afwegend acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, opleggen.
Gelet op het lage recidiverisico ziet de rechtbank geen aanleiding de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank zal aldus een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, terwijl de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie. De reden is mede gelegen in de ernst van de bewezenverklaarde feiten, welke de rechtbank anders waardeert dan de officier van justitie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.000,- voor de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de benadeelde partij van zijn vrijheid heeft beroofd samen met anderen, zijn telefoon heeft gestolen en samen met een ander de benadeelde partij heeft afgeperst. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank acht voor hetgeen de benadeelde partij in de auto is overkomen, zoals hiervoor onder 4.3.2 is vastgesteld, en ter zake waarvan verdachte een strafbaar aandeel heeft gehad, een vergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 3.000,-, mede gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 26 februari 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3.2 is vastgesteld volgt dat niet alle verdachten hetzelfde aandeel hebben gehad. Naar burgerlijk recht zijn zij evenwel hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
feit 2:Diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
enafpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, Alleenhouderstraat 25 te Tilburg, telefoonnummer: 088 8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA/ COVA+ of een andere
gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte 1] (geboren [geboortedag] 1999) en [medeverdachte 2] (geboren [geboortedag] 2000) en slachtoffer [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 1996), zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 3.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 februari 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2022.
Mr. Maandag en mr. Smits zijn niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.