ECLI:NL:RBZWB:2022:1495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7402
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake WIA-uitkering na beëindiging door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 maart 2022, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn loongerelateerde WGA-uitkering door het UWV behandeld. Eiser, die als assemblage medewerker werkzaam was, had zijn uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen, maar deze werd per 14 november 2019 beëindigd. Eiser heeft tegen het besluit van het UWV, dat zijn uitkering beëindigde en hem in aanmerking bracht voor een loonaanvullingsuitkering, beroep ingesteld. Het UWV had eerder het bezwaar van de (ex-)werkgever tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank constateert dat eiser zijn beroep te laat heeft ingesteld, aangezien de beroepstermijn van zes weken na het bestreden besluit op 19 mei 2020 verstreken was op 1 juli 2020. Eiser heeft pas op 8 juli 2020 beroep ingesteld, zonder een geldige reden voor de termijnoverschrijding te geven. Bovendien heeft eiser niet gereageerd op een brief van de rechtbank waarin om uitleg werd gevraagd over de te late indiening van het beroep. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of er een geldige reden is voor de termijnoverschrijding.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser niet eerst bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, wat vereist is voordat beroep kan worden ingesteld. Eiser heeft geen antwoord gegeven op de vraag waarom hij niet eerst bezwaar heeft gemaakt. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7402 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam 2] , (de (ex-)werkgever)
arts-gemachtigde: drs. H.E. Wonnink.

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2019 (primaire besluit) heeft het UWV eisers loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 14 november 2019 beëindigd en eiser met ingang van die datum in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering.
In het besluit van 19 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de
(ex-)werkgever tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door zijn (ex-)werkgever van stukken die medische gegevens bevatten. Bij beslissing van 6 augustus 2021 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de (ex-)werkgever van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisname is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is. Daarom zullen geen medische gegevens van eiser in deze uitspraak worden vermeld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 februari 2022. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als assemblage medewerker. Voor dat werk is hij op
17 november 2015 uitgevallen.
Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft het UWV aan eiser met ingang van 14 november 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Met het primaire besluit heeft het UWV deze uitkering beëindigd en eiser in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering.
Eisers (ex-)werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft gesteld dat hij in de periode van oktober tot en met december 2015 is getroffen door een ernstige ziekte. Door chemokuren en bijwerkingen heeft hij veel last en pijn in zijn lichaam. Na ruim 18 maanden chemotherapie en behandelingen heeft hij nog steeds lichamelijke klachten en voor de angst dat de ziekte terugkeert is hij nog steeds onder behandeling. Eiser heeft geen perspectief meer in zijn leven, wat hem erg verdrietig maakt.
Volgens eiser heeft zijn (ex-)werkgever hem in de periode voor en na behandeling enorm onder druk gezet om de periode van ziekte zo kort mogelijk te houden. Eiser maakt bezwaar tegen de argumenten die de (ex-)werkgever aanvoert tegen zijn arbeidsongeschiktheid.
3.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank eisers beroepsgronden inhoudelijk kan beoordelen dient zij allereerst te beoordelen of eiser op tijd beroep heeft ingesteld en zo niet, of hij daarvoor een geldige reden heeft. Als dat niet zo is dan zal eisers beroep niet-ontvankelijk worden verklaard en kunnen zijn beroepsgronden niet inhoudelijk worden beoordeeld.
Het bestreden besluit dateert van 19 mei 2020. Dat betekent dat, gelet op de beroepstermijn van zes weken, tot en met 1 juli 2020 beroep kon worden ingesteld. De rechtbank heeft eisers beroep echter pas op 8 juli 2020 ontvangen. Dat is te laat.
De rechtbank heeft op 18 januari 2022 aan eiser een brief gestuurd met de vraag waarom zijn beroep te laat is. Eiser heeft op die brief niet gereageerd. En hij is ook, alhoewel aan hem een aangetekende uitnodiging voor de zitting is gestuurd, niet op de zitting verschenen. De rechtbank weet daarom niet of er een goede reden is waarom eiser niet binnen de wettelijke beroepstermijn beroep heeft ingesteld en kan niet beoordelen of die reden een geldige reden is. De rechtbank kan daarom niet anders dan ervan uitgaan dat eiser geen geldige reden heeft.
Aan eiser is in de brief van 18 januari 2022 ook gevraagd waarom hij niet eerst bezwaar heeft gemaakt voordat hij beroep instelde. Er kan namelijk pas beroep worden ingesteld als eerst bezwaar is gemaakt, tenzij dat degene die beroep instelt redelijkerwijs niet kan worden verweten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Met dit besluit heeft het UWV het bezwaar van eisers (ex-) werkgever tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Niet is gebleken dat eiser zelf ook bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
Ook op deze vraag heeft de rechtbank geen antwoord gekregen. De rechtbank kan daarom evenmin beoordelen of het eiser niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Zij gaat ervan uit dat eiser dat kan worden verweten. Ook om deze reden zal de rechtbank eisers beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5.
Conclusie
Eiser heeft te laat beroep ingesteld en daarvoor geen geldige reden. Daarnaast kan hem worden verweten dat hij niet eerst bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit voordat hij beroep instelde. Om deze redenen is het beroep niet-ontvankelijk en zal de rechtbank eisers beroepsgronden niet inhoudelijk beoordelen.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. (verschoonbare termijnoverschrijding)
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.