In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 maart 2022, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn loongerelateerde WGA-uitkering door het UWV behandeld. Eiser, die als assemblage medewerker werkzaam was, had zijn uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen, maar deze werd per 14 november 2019 beëindigd. Eiser heeft tegen het besluit van het UWV, dat zijn uitkering beëindigde en hem in aanmerking bracht voor een loonaanvullingsuitkering, beroep ingesteld. Het UWV had eerder het bezwaar van de (ex-)werkgever tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank constateert dat eiser zijn beroep te laat heeft ingesteld, aangezien de beroepstermijn van zes weken na het bestreden besluit op 19 mei 2020 verstreken was op 1 juli 2020. Eiser heeft pas op 8 juli 2020 beroep ingesteld, zonder een geldige reden voor de termijnoverschrijding te geven. Bovendien heeft eiser niet gereageerd op een brief van de rechtbank waarin om uitleg werd gevraagd over de te late indiening van het beroep. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of er een geldige reden is voor de termijnoverschrijding.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser niet eerst bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, wat vereist is voordat beroep kan worden ingesteld. Eiser heeft geen antwoord gegeven op de vraag waarom hij niet eerst bezwaar heeft gemaakt. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk.