ECLI:NL:RBZWB:2022:149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
02-261422-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wapenbezit en witwassen van een aanzienlijk geldbedrag

Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 september 2021 in Breda werd aangehouden met twee vuurwapens, 100 patronen en een geluidsdemper, alsook met een contant geldbedrag van € 106.000. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. S.J. Nijhof. Tijdens de zitting op 4 januari 2022 heeft de officier van justitie, mr. E. van Aalst, de beschuldigingen uiteengezet en de verdediging haar standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van bevindingen, en concludeerde dat de verdachte opzettelijk de voorwerpen voorhanden had gehad. De verdediging betwistte de opzet en de herkomst van het geld, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het geldbedrag verbeurd. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van vuurwapens en de implicaties van witwassen voor de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/261422-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 januari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1994 te [Geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 27 september 2021 te Breda twee vuurwapens en 100 patronen voorhanden heeft gehad;
op 27 september 2021 te Breda een geluidsdemper voorhanden heeft gehad;
op 27 september 2021 te Breda een geldbedrag van € 106.000,= heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 1 en 2. Zij baseert zich hierbij op het proces-verbaal van bevindingen aangaande het aantreffen van vuurwapens, munitie en een geluidsdemper in een verborgen ruimte in het voertuig van verdachte en het (nagezonden) proces-verbaal van bevindingen aangaande de categorisering van de aangetroffen voorwerpen. Er is sprake geweest van opzet op het voorhanden hebben van deze voorwerpen.
Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 3. De officier van justitie baseert zich hierbij op het proces-verbaal van bevindingen aangaande het aantreffen van het contante geldbedrag in een verborgen ruimte in het voertuig van verdachte. Hoewel uit het dossier geen rechtstreeks verband tussen het geld en een concreet gronddelict kan worden afgeleid kan het niet anders zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Er zijn meerdere witwastypologieën van toepassing waardoor een redelijk vermoeden van witwassen is ontstaan. Het ligt dan op de weg van verdachte om een concrete en min of meer verifieerbare verklaring te geven over een alternatieve herkomst van het geld. Dat heeft verdachte niet gedaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt met betrekking tot de ten laste gelegde feiten 1 en 2 dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden aangenomen dat sprake is geweest van zuiver opzet op het voorhanden hebben van de vuurwapens, munitie en de geluidsdemper.
Het is aan de rechtbank om te oordelen over de vraag of in de gegeven omstandigheden kan worden bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 3. Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte wist dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was. Uit het dossier blijkt verder niet dat de politie enig onderzoek heeft verricht naar de herkomst van het geldbedrag. Daarom kan ook niet zonder meer op basis van algemene witwastypologieën worden geconcludeerd dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in bijlage II, staat voor de rechtbank vast dat in een verborgen ruimte in het voertuig van verdachte een machinepistool, pistool, 100 patronen en een geluidsdemper zijn aangetroffen. Ook leidt de rechtbank uit de bewijs- middelen af dat verdachte willens en wetens de voorwerpen voorhanden heeft gehad. Van deze wetenschap mag in beginsel worden uitgegaan, nu het voertuig waarin de verborgen ruimte was geprepareerd, al sinds 26 mei 2020 op naam van verdachte was gesteld en dus al enige tijd aan hem in eigendom toebehoorde. Daarnaast was verdachte ten tijde van het aantreffen van de voorwerpen ook de gebruiker van het voertuig, nu verdachte het voertuig bestuurde. Er zijn verder geen andere personen in het voertuig aangetroffen. Verdachte had daardoor de beschikkingsmacht over de aangetroffen voorwerpen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 1 en 2.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in bijlage II, staat voor de rechtbank vast dat in een verborgen ruimte in het voertuig van verdachte een contant geldbedrag van
€ 106.000,= is aangetroffen. Ook leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte wetenschap had van het aangetroffen geldbedrag. Zoals hiervoor reeds is overwogen was het voertuig, waarin de verborgen ruimte was geprepareerd, al sinds 26 mei 2020 op naam van verdachte gesteld en was hij tijdens het aantreffen van het geldbedrag de bestuurder en enige inzittende van het voertuig. Hij had dus de beschikkingsmacht over het geldbedrag.
Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen valt naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks verband te leggen tussen dat geldbedrag en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte een dergelijke verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring blijkende alternatieve herkomst van het geldbedrag. Mede op grond van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet kan anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor wat betreft de wetenschap bij verdachte dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf overweegt de rechtbank het volgende.
In de onderhavige zaak is een aantal zogenoemde witwasindicatoren aan de orde. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op witwassen van opbrengsten uit misdrijven, te weten:
  • het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid contant geld zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep;
  • een ongebruikelijke wijze van transport, te weten het sealen en verstoppen van contanten in een verborgen ruimte;
  • het fysiek vervoeren van een grote hoeveelheid contant geld wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt;
  • het feit dat de verdachte iets weigert te verklaren over de herkomst van het geld.
De hiervoor omschreven feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat sprake is van witwassen van het aangetroffen geldbedrag.
Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Verdachte heeft echter geen verklaring willen afleggen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld geheel of gedeeltelijk - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomst is en dat verdachte dat wist.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 3.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 september 2021 te Breda een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten: een machinepistool (merk onbekend, type UZI, kaliber 9 Luger (9x19)) en een wapen van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten: een pistool (merk CZ, type 85B, kaliber 9x19) en munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten: 100 patronen (merk Gego 9mm, kaliber 9 x 19) voorhanden heeft gehad;
2.
op 27 september 2021 te Breda een wapen van categorie I van de Wet wapens en munitie, te weten: een geluiddemper (merk Brugger & Thomet, 9mm met lamp) voorhanden heeft gehad;
3.
op 27 september 2021, te Breda, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 106.000 Euro, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij de strafeis onder meer acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de strafoplegging verwijst de verdediging naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die een lagere straf voorschrijven dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. De verdediging stelt daarnaast dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de feiten 1 en 2 in eendaadse samenloop zijn begaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in overweging genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens te weten een UZI pistoolmitrailleur en een pistool. Daarnaast werd bij verdachte voor deze vuurwapens geschikte munitie aangetroffen en een geluidsdemper.
Het ongecontroleerde bezit daarvan verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten en brengt zodoende grote veiligheidsrisico’s met zich. De ervaring leert immers dat het bezit van vuurwapens niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik daarvan, met alle ernstige gevolgen voor anderen van dien. Het signaal naar de samenleving, onder meer naar hen die het hebben van een vuurwapen als statusverhogend zien, dient dan ook glashelder te zijn: het bezit van vuurwapens wordt niet getolereerd. Dit is dan ook een ernstig misdrijf dat in de regel krachtig dient te worden bestraft in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal 106.000 euro. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan en het plegen van andere strafbare feiten wordt vergemakkelijkt.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat het geld en de vuurwapens, munitie en geluidsdemper in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de auto van verdachte werden vervoerd waarmee verdachte zich op de openbare weg heeft begeven. Hierbij merkt de rechtbank op dat een verborgen ruimte naar zijn aard is bedoeld voor herhaald gebruik en het is dan ook niet geheel ondenkbaar dat verdachte deze verborgen ruimte al eerder heeft gebruikt voor het verbergen van strafbare goederen, dan wel nog voor dat doel zou gaan gebruiken.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de feiten 1 en 2 in eendaadse samenloop zijn begaan, omdat het om een op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex gaat en beide straf- bepalingen dezelfde rechtsbelangen beschermen, zodat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte van 24 november 2021, waaruit blijkt dat hij wel eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte zowel tijdens het onderzoek van de politie als op de terechtzitting niets heeft willen verklaren en geen blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Verder doet de combinatie van de bewezenverklaarde feiten vermoeden dat de verdachte zich al enige tijd in het criminele milieu beweegt en dat zal ook in het nadeel van de verdachte mee worden gewogen.
Gelet op de straffen die voor dit soort feiten doorgaans worden opgelegd en gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemede straf voor geruime duur passend en geboden is.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat is gebleken dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en dat het bewezen verklaard feit 3
is begaan met betrekking tot dat voorwerp:
- contant geldbedrag van € 106.000,=, met goednummer G2380715.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De volgende in beslag genomen verwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang:
  • patroonhouder, met goednummer G2380743;
  • pistoolmitrailleur, met goednummer G2380730;
  • 100 STK munitie, Geco, met goednummer G2380735;
  • patroonhouder, met goednummer G2380736;
  • patroonhouder, met goednummer G2380737;
  • geluidsdemper, Brugger & Thomet, met goednummer G2380740;
  • Pistool, CZ 85b, met goednummer G2380741.
Ook het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer:
- Renault Twingo met Duits kenteken [Kenteken] , goednummer onbekend.
Bij een beslissing tot onttrekking aan het verkeer is op grond van artikel 36b lid 2 Sr artikel 33c lid 2 Sr overeenkomstig van toepassing. Voor de beantwoording van de vraag of een geldelijke vergoeding behoort te worden toegekend, zoals door de verdediging is verzocht, zijn de feiten en omstandigheden in de concrete zaak bepalend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een voertuig met daarin een geprepareerde verborgen ruimte voor niets anders bestemd kan zijn dan het plegen van ernstige strafbare feiten of de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren. Het voertuig behoort daardoor geen onderdeel uit te maken van het maatschappelijk verkeer. Alleen al om die reden heeft een dergelijk voertuig in beginsel maar een beperkte waarde. In deze zaak zijn door de verdediging ook geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die wijzen op een onschuldig ander gebruik van de verborgen ruimte. Dit alles maakt dat verdachte niet onevenredig is getroffen door de beslissing tot onttrekking aan het verkeer, zodat aan hem geen vergoeding wordt toegekend. Eventuele financiële schade komt voor zijn rekening.

8.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36c, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van
feit1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
en
feit 2
:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
feit 3: witwassen,
terwijl bij de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55
van het Wetboek van Strafrecht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart het volgende in beslag genomen voorwerp verbeurd:
- contant geldbedrag van € 106.000,=, met goednummer G2380715;
- verklaart de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • patroonhouder, met goednummer G2380743;
  • pistoolmitrailleur, met goednummer G2380730;
  • 100 STK munitie, Geco, met goednummer G2380735;
  • patroonhouder, met goednummer G2380736;
  • patroonhouder, met goednummer G2380737;
  • geluidsdemper, Brugger & Thomet, met goednummer G2380740;
  • Pistool, CZ 85b, met goednummer G2380741;
  • Renault Twingo met Duits kenteken [Kenteken] , goednummer onbekend;
Voorlopige hechtenis
- heft op de voorlopige hechtenis zodra deze gelijk is geworden aan de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. N.C. Neelis, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 januari 2022.