4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanloop naar 20 februari 2021
[slachtoffer] verbleef vanaf december 2020 bij [opvang] , een opvanghuis in Wagenberg, maar kwam nog regelmatig in haar woning aan de [adres] in Breda. Verdachte woonde in Dordrecht, maar verbleef regelmatig in de woning van [slachtoffer] met wie hij een relatie had.
Er zijn vanaf begin februari 2021 meerdere bedreigingen geuit door verdachte tegen [slachtoffer] waarbij hij onder andere heeft gedreigd haar door het hoofd te schieten.
Op 19 februari 2021 is de relatie door [slachtoffer] per e-mail beëindigd. Ook heeft [slachtoffer] op Facebook haar relatiestatus gewijzigd in ‘vrijgezel’.
Aantreffen [slachtoffer] , doodsoorzaak en betrokkenheid verdachte
Op 20 februari 2021 heeft verdachte wederom gedreigd om het leven van [slachtoffer] te beëindigen. Hij schreef onder andere om 9.44 uur in een e-mail: “
nu doe ik het gewoon met of zonder kinderen met of zonder vrienden familie maak me niet uit de dag dat ik jou gezicht zie zitten er een paar gaten in dat is beloofd.”
Op 20 februari 2021 is [slachtoffer] met haar twee jongste kinderen om 10.55 uur vertrokken vanaf [opvang] . Zij heeft de bus genomen en is omstreeks 11.45 uur bij de bushalte aan de Hendrik Berlagestraat in Breda aangekomen, in de nabijheid van haar woning. Verdachte verbleef ondanks de afwezigheid van [slachtoffer] al ruim een week in haar woning en was bij haar toen zij in de woning terugkeerde met de twee kinderen. Verdachte heeft met de kinderen, een vuurwapen en twee losse patroonhulzen omstreeks 12.24 uur de woning verlaten. [slachtoffer] is in de woning achtergebleven. Nadat verdachte om 13.27 uur via het alarmnummer 112 had gemeld dat er een ruzie zou zijn geweest in de woning van [slachtoffer] en dat het “goed fout” zou zitten is de politie ter plaatse gekomen. Zij heeft [slachtoffer] uiteindelijk in de woning op de keukenvloer aangetroffen, liggend op haar buik met haar hoofd in een grote plas bloed. Zij was op dat moment al overleden. Later is vastgesteld dat zij is overleden als gevolg van twee schoten in het hoofd en dat het inschot onder het linkeroog vooraf is gegaan aan het inschot achter het rechteroor. De kogels zijn afgevuurd (en daarmee de hulzen verschoten) met het wapen dat verdachte bij zich had toen hij de woning verliet. Op het wapen en op één van de kogels zijn wel vingerafdrukken van verdachte, maar niet van [slachtoffer] aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende wettig bewijs dat verdachte de dodelijke schoten heeft gelost.
Verklaring van verdachte (alternatief scenario)
Verdachte erkent dat hij betrokken was bij het schietincident, maar betwist dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst dat hij ter zitting heeft herhaald en bevestigd.
Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] samen met de kinderen vanaf de bushalte naar haar woning zijn gelopen en nog enige tijd samen in de woning zijn geweest. Zij hebben daar normale gesprekken gevoerd over boodschappen en over wat er allemaal was gezegd en ze hebben plannen gemaakt om seks te hebben en met de kinderen naar het park te gaan. Verdachte heeft naar eigen zeggen nog wat gespeeld met de kinderen, terwijl [slachtoffer] wat aanrommelde in huis en vervolgens de kinderen op bed heeft gelegd. Volgens verdachte moet [slachtoffer] daarna een vuurwapen vanaf de kast op de slaapkamer hebben gepakt en hiermee naar de keuken zijn gelopen, waar verdachte op het punt stond om thee te maken. Hij heeft verklaard dat hij met zijn gezicht in de richting van de waterkoker op het aanrecht stond toen [slachtoffer] de slede van het wapen naar achteren trok. Dat gaf een klikgeluid, waardoor verdachte schrok en omkeek. [slachtoffer] had het vuurwapen op verdachte gericht terwijl om haar rechterhand (waarmee zij het wapen vasthield) een luierzakje zat. Hij heeft toen geprobeerd het wapen van haar af te pakken dan wel van zichzelf weg te draaien. In de worsteling die vervolgens ontstond bleef [slachtoffer] ’s vinger op de trekker en maakte zij met haar arm een terugtrekkende beweging. Daarbij is haar hand zodanig gedraaid dat de loop van het wapen op haar gezicht werd gericht. Het vuurwapen is op dat moment voor het eerst afgegaan, aldus verdachte. Terwijl [slachtoffer] in elkaar zakte, probeerde verdachte haar lichaam en het wapen op te vangen, waarna het wapen nogmaals is afgegaan.
Alternatief scenario ongeloofwaardig
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of dit alternatieve scenario geloofwaardig is. Ten tijde van de schotmomenten waren behalve de kinderen van [slachtoffer] alleen [slachtoffer] en verdachte in de woning aanwezig. [slachtoffer] kan niet meer navertellen wat er is gebeurd, de beide kinderen hebben vanwege hun jonge leeftijd geen verklaring afgelegd en het forensisch dossier geeft geen uitsluitsel over de precieze toedracht van de schotmomenten. Dit betekent dat de lezing van verdachte over de toedracht resteert en dat de rechtbank die lezing moet toetsen aan de overige feiten en omstandigheden in het dossier. De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De stemming op 20 februari 2021
De rechtbank maakt uit de inhoud en de toon van de e-mail die [slachtoffer] op 19 februari 2021 om 18.29 uur aan verdachte heeft gestuurd op dat zij een eind heeft gemaakt aan de relatie. Anders dan in eerdere berichten kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewoordingen van deze e-mail worden afgeleid dat [slachtoffer] op dat moment niet langer (alleen) boos is, maar meer beschouwend en wat afstandelijker. [slachtoffer] wilde verdachte ook uit haar woning hebben; zij was blij dat hij vertelde dat hij weg was.
Uit de berichten van verdachte aan [slachtoffer] maakt de rechtbank daarentegen op dat hij in de aanloop naar de ochtend van 20 februari 2021 juist meer opgefokt en gefrustreerd raakte. Verdachte heeft zich ook niet aan zijn toezegging gehouden dat hij de woning zou verlaten en de sleutel zou achterlaten.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] , toen hij haar opwachtte, desondanks blij was hem te zien, ze samen plannen maakten om – naar eigen zeggen – een papa-en-mama-momentje te hebben (waarmee seks werd bedoeld) als de kinderen op bed lagen en later samen naar het park te gaan, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor een dergelijke omslag in de stemming van [slachtoffer] en als er wel sprake zou zijn geweest van een dergelijke omslag valt niet in te zien waarom [slachtoffer] vervolgens
- ineens, zonder enige aanleiding - een vuurwapen op verdachte zou richten.
Het wapen
Verdachte heeft verklaard dat het wapen waarmee de twee schoten zijn afgevuurd van [slachtoffer] was. [slachtoffer] zou dit hebben aangeschaft uit vrees voor haar ex-partner [naam 1] . De verdediging heeft in dat kader ter zitting gesteld dat zij over stukken beschikt waaruit een dreiging door [naam 1] blijkt in de periode 2016-2018. Van een recente dreiging is echter niet gebleken. Indien wel sprake zou zijn geweest van bedreigingen door [naam 1] acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] in dat geval het wapen in de woning in Breda zou achterlaten, terwijl zij sinds december 2020 het grootste deel van de tijd in het opvanghuis in Wagenberg verbleef. Diverse whatsappberichten duiden erop dat het wapen niet van [slachtoffer] maar van verdachte was en ook dat hij het al eerder in haar bijzijn had gebruikt om mee te dreigen. Verdachte heeft - naar eigen zeggen – enige kennis van vuurwapens, had eerder al een (ander) wapen voorhanden en heeft het wapen sinds de aanschaf in zijn woning in Dordrecht gehad en tenminste tweemaal schoongemaakt en nagekeken. Ook heeft verdachte een foto van het vuurwapen en een filmpje naar [slachtoffer] gestuurd waarin te zien is dat hij het wapen vasthoudt. Er is kortom – behoudens de verklaring van verdachte zelf – geen enkele omstandigheid die erop wijst dat het wapen van [slachtoffer] was.
De twee schoten
Er zijn meerdere forensische onderzoeken geweest, waaronder een wapen en munitie-onderzoek, een schotrestenonderzoek, een forensisch pathologisch onderzoek en een reconstructie in de woning van [slachtoffer] . Samengevat zijn de resultaten van deze onderzoeken ongeveer even waarschijnlijk onder het scenario van het Openbaar Ministerie als onder het scenario van de verdediging. Op basis van de forensische onderzoeken kan daarom niet worden uitgesloten of bevestigd dat de schoten in het hoofd van [slachtoffer] hebben plaatsgevonden op de manier zoals verdachte stelt. De deskundigen hebben aangegeven dat zij zich hebben uitgelaten over de waarschijnlijkheid van de
resultaten(verwondingen, schootsafstanden, wapentechnisch onderzoek) onder de twee scenario’s, maar niet over de waarschijnlijkheid van de
scenario’s zelf. Bij het beoordelen van de waarschijnlijkheid van de scenario's zelf zullen veel feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld die buiten de expertise van een patholoog en een wapen- en munitiedeskundige vallen, aldus de deskundigen.
De rechtbank heeft ter zitting uit eigen waarneming kunnen vaststellen dat het fysiek gezien wellicht niet onmogelijk maar wel zeer lastig was om zelf de trekker van het desbetreffende wapen over te halen wanneer de loop daarvan op de door verdachte geschetste wijze naar het eigen gezicht van de schutter is gericht. Noch de officier van justitie noch de voorzitter en oudste rechter waren in staat om in die houding de trekker van het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten over te halen, ondanks meerdere serieuze pogingen daartoe en de daadwerkelijke bedoeling om de trekker over te halen. Noch in het scenario van de verdediging, noch in dat van het Openbaar Ministerie,
wilde[slachtoffer] zichzelf echter raken. Dat zij zelf de trekker heeft overgehaald terwijl de loop op haar gezicht was gericht, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk, ook niet als hierbij sprake was van een worsteling. Voorts is vastgesteld dat [slachtoffer] al handelingsonbekwaam was toen het tweede schot werd afgevuurd en de kogel haar achter haar rechteroor raakte. Verdachte heeft verklaard dat dit tweede schot is gevallen toen [slachtoffer] in elkaar zakte en op de grond viel: terwijl hij het wapen met gestrekte handpalmen probeerde op te vangen, aan weerszijden van het wapen zonder de trekker te beroeren, heeft de slappe vinger van [slachtoffer] mogelijk de trekker bewogen waardoor het pistool is afgegaan. Uit haar eigen waarneming ter zitting heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat er kracht nodig was om de trekker over te halen. Dat de na het eerste schot verslapte vinger van [slachtoffer] tijdens haar ineenzakken op de door verdachte beschreven wijze de trekker heeft overgehaald vanwege een door hem als hefboomeffect aangeduid, maar niet duidelijk geworden, proces acht de rechtbank dan ook volstrekt onaannemelijk.
Tijdspanne
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte samen met [slachtoffer] en de twee kinderen maximaal 36 minuten in de woning is geweest, namelijk van 11.48 uur tot 12.24 uur. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij samen met [slachtoffer] de kinderen heeft uitgekleed, dat ze met de kinderen hebben gezeten, dat hij met [slachtoffer] heeft gepraat over de boodschappen en dat ze hebben gesproken over wat er allemaal was gezegd. [naam 2] wreef steeds in zijn ogen en toen heeft [slachtoffer] de kinderen op bed gelegd. Ook bij de politie heeft verdachte verteld dat ze de kinderen niet gelijk op bed hebben gelegd: hij heeft eerst een tijdje met ze gespeeld en schat die speeltijd op ‘misschien een half uurtje’.
Op basis van de beelden die op 20 februari 2021 zijn gemaakt in [opvang] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] er die ochtend circa zeven minuten over deed om de kinderen klaar te maken om naar buiten te gaan: die tijd kostte het haar - als ervaren moeder - om de kinderen hun jasjes en schoentjes aan te trekken en in de buggy te zetten. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte - mede gelet op wat hij daarover op zitting heeft verklaard - minstens evenveel tijd nodig heeft gehad om de kinderen in de woning van [slachtoffer] gereed te maken voor vertrek. Het heeft ook tijd gekost om de kinderen uit de buggy te halen en hun jasjes en schoentjes uit te doen. Dat kostte volgens verdachte wat minder tijd dan aankleden, omdat hij dat met [slachtoffer] samen deed. Alleen al de door verdachte geschetste activiteiten van de kinderen uit de buggy halen, uitkleden, spelen, aankleden en in de buggy zetten zouden volgens zijn verklaringen in totaal ongeveer 40 minuten hebben geduurd. Daarnaast zou verdachte meerdere gesprekken - over de boodschappen en over wat er allemaal was
gezegd - met [slachtoffer] hebben gevoerd, heeft [slachtoffer] de kinderen op bed gelegd en ging hij thee zetten. Daar komt nog bij dat een getuige heeft gezien dat verdachte om circa 12.20 uur een sigaret rookte op het balkon (wat verdachte heeft ontkend), wat doorgaans eveneens enkele minuten tijd in beslag neemt. Ook heeft verdachte volgens zijn verklaring na het incident de patroonhulzen opgeraapt, het wapen in zijn rugzak gedaan en de telefoon van [slachtoffer] , haar OV-kaart en de sieradendoosjes die op tafel stonden meegenomen. Daarna heeft hij de buggy met de kinderen naar buiten gereden en de deur op slot gedraaid. Gelet op de objectief vastgestelde tijdspanne van maximaal 36 minuten was hiervoor echter onvoldoende ruimte. Ook dit vormt een contra-indicatie voor de juistheid van het door verdachte geschetste scenario.
Schoensporen
Volgens verdachte heeft [slachtoffer] het vuurwapen vanaf de kast in de slaapkamer gepakt. Uit de verstoring van het stofbeeld op de kast kan worden geconcludeerd dat er inderdaad een voorwerp kan hebben gelegen dat recent was verwijderd. De schoensporen in de nabijheid van de kast in de slaapkamer zijn onderzocht. Er zijn echter géén schoensporen van [slachtoffer] aangetroffen in de slaapkamer terwijl zij wel schoenen droeg toen haar lichaam werd aangetroffen in de keuken. Er zijn daarentegen voor de kast waarop de verstoring van het stofbeeld zichtbaar was wel schoensporen aangetroffen van verdachte. Het door verdachte geschetste scenario waarin [slachtoffer] het vuurwapen van de kast zou hebben gehaald vindt dus geen steun in het schoensporenbeeld. De bevindingen uit het schoensporenonderzoek passen beter bij het scenario dat verdachte voor de kast heeft gestaan om het wapen te pakken dan bij het door verdachte geschetste scenario.
Luierzakje
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] een luierzakje om haar hand droeg toen zij het vuurwapen op hem gericht had en dat hij het wapen en het zakje van haar hand heeft gehaald nadat de schoten waren afgevuurd. Er is echter geen luierzakje in de woning aangetroffen en ook niet bij verdachte. Verdachte weet niet zeker of hij het heeft meegenomen en ook niet waar het gebleven kan zijn als hij het in de woning heeft achtergelaten. Dát er gebruik zou zijn gemaakt van een luierzakje wordt alleen door verdachte verklaard. Voor het overige zijn hier geen aanwijzingen voor.
Gedragingen van verdachte na de fatale schoten
Verdachte heeft na de fatale schoten de twee hulzen gepakt en het wapen meegenomen, alsmede de telefoon en OV-kaart van [slachtoffer] en twee doosjes sieraden. Daarnaast heeft hij de kinderen aangekleed en in de buggy gezet. Hij is vervolgens met de kinderen de woning uitgegaan en heeft de deur op slot gedraaid.
De rechtbank acht het niet goed voorstelbaar dat verdachte in het door hem geschetste scenario van een noodlottig ongeval niet meteen de hulpdiensten heeft gebeld. In een eerdere conflictsituatie met [slachtoffer] heeft verdachte wel 112 heeft gebeld, waaruit blijkt dat hij in ieder geval wist hoe te handelen in een noodsituatie. Pas op de inhoudelijke zitting heeft verdachte naar voren gebracht dat hij dacht dat hij 112 al had gebeld, maar dat dit niet het geval bleek toen hij zijn belgeschiedenis raadpleegde. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Verdachte heeft verklaard na het incident maar drie dingen te hebben willen regelen: 1. hulp voor [slachtoffer] , 2. veiligstellen van het wapen en 3. zorgdragen voor de kinderen. Als hulp voor [slachtoffer] daadwerkelijk verdachtes eerste prioriteit was, had het voor de hand gelegen dat hij zich ervan verzekerd zou hebben dat de hulpdiensten onderweg waren en dat hij hen vervolgens vrije toegang tot de woning had gegeven. Verdachte heeft echter op geen enkele wijze reddende acties ondernomen, maar daarentegen [slachtoffer] ’s mobiele telefoon meegenomen en de deur op slot gedraaid.
De stelling van de verdediging dat dit gebeurde omdat verdachte in shock was en niet helder kon nadenken volgt de rechtbank niet. Van enig ander irrationeel handelen of denken is immers niet gebleken. Nadat [slachtoffer] twee keer in haar hoofd was geraakt en in hulpeloze toestand, buiten bewustzijn en hevig bloedend op de keukenvloer lag, heeft verdachte de tijd genomen om het vuurwapen, de hulzen, de sieraden, [slachtoffer] ’s telefoon en OV-kaart te pakken en de kinderen aan te kleden en in de buggy mee te nemen. Hij heeft de deur op slot gedaan en is toen naar een bushalte gelopen die een stuk verder weg lag dan de dichtstbijzijnde bushalte – naar zijn zeggen omdat hij de kinderen wilde onderbrengen bij een vriendin (die volgens het dossier in de [straat] in Breda woont). Hij heeft dit echter niet gedaan - volgens verdachte omdat die vriendin niet thuis bleek te zijn - maar is vervolgens met de kinderen naar de in de buurt van de [straat] gelegen bushalte op het Belgiëplein gegaan. In de tussentijd heeft verdachte binnen enkele minuten na ontvangst gereageerd op vakantieberichten van zijn ouders in Zeeland met een smiley en de tekst “Super” met een hartje erachter. Om 13.05 uur heeft hij de bus naar station Breda genomen. Daarbij heeft hij de OV-kaart van [slachtoffer] gebruikt. Om 13.08 uur belde hij naar zijn ex-partner [naam 3] , maar die nam niet op. Om 13.11 uur stapte verdachte uit de bus. Om 13.19 uur werd hij teruggebeld door [naam 3] en vond er een telefoongesprek van 30 seconden plaats. Om 13.23 uur liep verdachte het perron op waar de trein naar Dordrecht zou vertrekken. Hij droeg een mondkapje. Verdachte belde bijna twee minuten met zijn moeder, terwijl hij een stukje wegliep van de buggy die hij naast een bankje had gezet. Om 13.27 uur belde hij naar 112. Hij rookte een sigaret en liep terug naar de kinderen in de buggy. Hij ging op het bankje zitten en aaide (naar de rechtbank begrijpt) [naam 4] over haar hoofd. Om 13.37 uur stapte hij met de kinderen in de buggy in de trein naar Dordrecht. Hij ging zitten en zette de buggy tegenover zich. Hij keek uit het raam, rommelde wat in zijn tas, wreef zijn handen en onderarmen in met iets wat leek op handgel, deed een lint om een pakje, richtte zich nu en dan tot de kinderen en was bezig op zijn telefoon. Hij stuurde om 13.45 uur een berichtje naar [naam 3] : “Weet ik niet hij ging tijdens het worstelen twee keer af”. Hij ontving enkele telefonische oproepen, maar beantwoordde die niet. Om 13.57 uur kwam hij aan op station Dordrecht-Zuid en beantwoordde hij een telefoontje van [naam 3] en [naam 5] . Tijdens dat gesprek bedankte hij een vrouw die hem hielp met de buggy.
Samengevat was verdachte in staat om zich over de kinderen te ontfermen, passend te reageren op berichten die hij ontving, in staat om met het openbaar vervoer te reizen, zich aan de geldende mondkapjesplicht te houden, telefoongesprekken te voeren - onder meer met het alarmnummer 112 - en vriendelijk te reageren op een behulpzaam persoon. De hiervoor beschreven gedragingen van verdachte wijzen naar het oordeel van de rechtbank niet op een man die in shock verkeerde en niet wist waar hij mee bezig was. De rechtbank kan dan ook niet anders dan concluderen dat verdachte opzettelijk niet meteen nadat [slachtoffer] was neergeschoten de alarmdiensten heeft gewaarschuwd.
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen uit de woning heeft meegenomen om te voorkomen dat [naam 6] , de oudste dochter van [slachtoffer] , het wapen daar zou aantreffen. Dat zij wel haar moeder in de hiervoor beschreven toestand op de keukenvloer zou kunnen aantreffen, daar heeft verdachte zich kennelijk niet om bekommerd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte het wapen heeft meegenomen en vervolgens heeft schoongeveegd om zijn eigen sporen hierop te wissen.
Zoals hiervoor al is opgemerkt heeft verdachte pas ongeveer een uur nadat hij de woning had verlaten naar 112 gebeld. De politie trof vervolgens een slotvast afgesloten huis aan waar de gordijnen dicht waren. Voor zover spoedige hulpverlening [slachtoffer] nog had kunnen redden, heeft verdachte door het niet direct inschakelen van de hulpdiensten, het meenemen van de telefoon van [slachtoffer] , het sluiten van de gordijnen en het afsluiten van de woning haar die mogelijke laatste kans op redding ontnomen.
Psychiater [naam 10] heeft verdachte onderzocht. Zij heeft in haar rapport geconcludeerd dat verdachte onbetrouwbare informatie geeft. Zij heeft gesteld dat verdachte zijn verklaring bijstelt als hij geconfronteerd wordt met hiaten of zaken die niet kunnen kloppen, waardoor zijn verhaal ongeloofwaardig wordt. Dit werd bevestigd door zijn gedrag ter zitting. Zo verklaarde verdachte pas op de inhoudelijke zitting - toen hij werd geconfronteerd met de door hem genoemde prioriteitenlijst waarop hulp zoeken voor [slachtoffer] op de eerste plaats stond - voor het eerst dat hij dacht dat hij 112 al had gebeld. Ook verklaarde hij op de vraag hoe het kon dat hij geen bloedspatten op zijn kleding had maar slechts enkele kleine spatjes op zijn schoenen dat de afstand tussen hem en [slachtoffer] ongeveer één à anderhalve meter was ten tijde van de schoten. Eerder had hij echter verklaard dat het vuurwapen in een worsteling met [slachtoffer] was afgegaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het alternatieve scenario van verdachte, waarin [slachtoffer] uit het niets een doorgeladen wapen op verdachte heeft gericht, zij vervolgens in een worsteling eerst zichzelf onbedoeld door het hoofd heeft geschoten en tijdens haar val - handelingsonbekwaam - het wapen nogmaals door een niet duidelijk geworden hefboomeffect heeft laten afgaan, zonder dat verdachte de trekker heeft overgehaald, als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. In combinatie met het aanwezige motief - de door [slachtoffer] verbroken relatie - en zijn gedrag na het schietincident leidt dat de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] opzettelijk dood heeft geschoten.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit. Daarbij moet komen vast te staan dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Over de precieze toedracht van de fatale schietpartij die [slachtoffer] het leven kostte is weinig bekend. Verdachte heeft daar immers geen openheid van zaken over gegeven.
Alle bevindingen, het gedrag van verdachte na afloop én het niet tijdig inschakelen van de hulpdiensten maken dat de rechtbank verdachtes verklaring dat er sprake is geweest van een noodlottig ongeval ongeloofwaardig acht. Zijn gedragingen passen veel beter in een scenario van een voorgenomen plan om [slachtoffer] om het leven te brengen waarbij derden met een alternatieve lezing door verdachte op het verkeerde been moesten worden gezet.
Zoals hiervoor reeds overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte en [slachtoffer] slechts een korte tijd samen in de woning zijn verbleven. Gelet op de gedragingen waarvan op basis van het dossier vaststaat dat verdachte deze moet hebben verricht, zoals de kinderen klaar maken voor vertrek en het roken van een sigaret op het balkon, was er slechts een korte tijdspanne waarin het incident heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank gaat er gelet op deze korte tijdspanne vanuit dat verdachte kort na aankomst in de woning heeft geschoten op [slachtoffer] . Het zou ook kunnen verklaren waarom het scherm van de telefoon van [slachtoffer] om 12.05 uur is uitgeschakeld en daarna niet meer actief is geweest. Of er sprake is geweest van een worsteling kan worden uitgesloten noch worden vastgesteld.
Van belang is dat verdachte [slachtoffer] voorafgaand aan het voorval meermalen in niet mis te verstane bewoordingen met de dood heeft bedreigd. Er is door de politie vastgesteld dat de berichten die verdachte naar [slachtoffer] heeft gestuurd in totaal 44 doodsbedreigingen bevatten. Verdachte was hierbij enkele malen zeer specifiek: hij heeft geschreven dat hij haar niet zou laten ademen als hij haar zou zien, dat haar dagen geteld waren, dat het geen dreigement meer was maar een belofte, dat zij meerdere kogels in het hoofd kon verwachten en dat het hem niet uitmaakte of de kinderen hierbij aanwezig waren. Deze dreigementen zijn uitgekomen. De verdediging heeft gesteld dat dit nu eenmaal de wijze was waarop verdachte en [slachtoffer] met elkaar communiceerden, dat ook [slachtoffer] zich niet onbetuigd liet en dat als de dreigementen menens waren geweest verdachte deze al veel eerder zou hebben uitgevoerd. De rechtbank volgt de verdediging daarin echter niet. Verdachte heeft zijn dreigement uiteindelijk bewust uitgevoerd zoals beschreven. Hij heeft de daad bij het woord gevoegd, een dag nadat [slachtoffer] hem had medegedeeld dat en waarom de relatie voorgoed voorbij was. Hij heeft ook aangekondigd dat er consequenties zouden zijn als hij zijn dreigement ging uitvoeren; niet alleen voor haar kinderen die dan hun moeder zouden moeten missen, maar ook voor zijn eigen kinderen, die hun vader dan een lange tijd zouden moeten missen. Daarmee verwees verdachte al naar de lange gevangenisstraf die er opgelegd zou kunnen worden voor de moord op [slachtoffer] . Hij heeft daarbij vermeld dat het een bewuste keuze was. De rechtbank begrijpt hieruit dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar de tijd heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het wapen op de kast lag. Het wapen en de munitie die bij verdachte zijn aangetroffen bij zijn aanhouding in Dordrecht zijn onderzocht door de politie. Het betrof een wapen in de categorie III en bijbehorende munitie zoals opgenomen in de tenlastelegging. Er is door de verdediging ook geen verweer gevoerd op het onder 2 tenlastegelegde feit, zodat het voorhanden hebben van het vuurwapen (met patroonhouder) en munitie wettig en overtuigend bewezen kan worden.