ECLI:NL:RBZWB:2022:1469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
02/048672-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens moord op ex-vriendin, alternatief scenario ongeloofwaardig, 18 jaar en tbs

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 20 februari 2021 zijn ex-vriendin in Breda met twee schoten in het hoofd om het leven heeft gebracht, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1982 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, werd bijgestaan door raadsman mr. F.A. Dronkers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien de dreigementen die hij eerder had geuit. De verdediging stelde dat er sprake was van een noodlottig ongeval, maar dit werd door de rechtbank als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er voldoende wettig bewijs was voor de moord. De verdachte werd veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de nabestaanden en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, waaronder de kinderen van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/048672-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught
raadsman mr. F.A. Dronkers, advocaat te Roermond

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 februari 2022, waarbij de officier van justitie mr. A.I.M.M. Gudde en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] op 20 februari 2021 in Breda met twee schoten in het hoofd om het leven heeft gebracht (feit 1) en een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord en baseert zich daarbij op de concrete en vastberaden dreigementen die verdachte kort ervoor tegen [slachtoffer] heeft geuit. Verdachte heeft onder meer geschreven dat hij haar met twee kogels om het leven ging brengen. Hij heeft [slachtoffer] kort na aankomst in haar woning van dichtbij twee keer door het hoofd geschoten: eerst onder haar linkeroog en daarna achter haar rechteroor. De verklaring van verdachte dat de eerste kogel in het hoofd van [slachtoffer] terecht is gekomen doordat er een worsteling plaatsvond nadat niet hij, maar juist zij het wapen hanteerde, kan niet kloppen omdat het afvuren van het wapen onder die omstandigheid en in die toestand uitermate lastig is. Bovendien was [slachtoffer] na het eerste schot direct handelingsonbekwaam en kan zij het tweede schot dus niet hebben afgevuurd. Verdachte heeft zijn vooraf gemaakte én aangekondigde plan uitgevoerd zodat sprake is van voorbedachte raad. Van een plotselinge hevige gemoedsbeweging was geen sprake. Ook feit 2, het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie, kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord of doodslag (feit 1) en stelt dat er sprake was van een noodlottig ongeval. In een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] is het wapen afgegaan waarbij [slachtoffer] zelf de vinger aan de trekker had. Verdachte heeft dit van meet af aan verklaard en dit kan op basis van de onderzoeksbevindingen niet worden uitgesloten of weerlegd. De verklaring van verdachte kan ook niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. De verdediging wijst daarbij op de berichten tussen verdachte en [slachtoffer] , die ook zo gelezen kunnen worden dat het niet verdachte, maar juist [slachtoffer] was die heeft gedreigd en op die manier heeft aangekondigd dat ze nu definitief van de relatie met verdachte af wilde zijn.
Het voorhanden hebben van het vuurwapen en de bijbehorende munitie (feit 2) kan volgens de verdediging wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanloop naar 20 februari 2021
[slachtoffer] verbleef vanaf december 2020 bij [opvang] , een opvanghuis in Wagenberg, maar kwam nog regelmatig in haar woning aan de [adres] in Breda. Verdachte woonde in Dordrecht, maar verbleef regelmatig in de woning van [slachtoffer] met wie hij een relatie had.
Er zijn vanaf begin februari 2021 meerdere bedreigingen geuit door verdachte tegen [slachtoffer] waarbij hij onder andere heeft gedreigd haar door het hoofd te schieten.
Op 19 februari 2021 is de relatie door [slachtoffer] per e-mail beëindigd. Ook heeft [slachtoffer] op Facebook haar relatiestatus gewijzigd in ‘vrijgezel’.
Aantreffen [slachtoffer] , doodsoorzaak en betrokkenheid verdachte
Op 20 februari 2021 heeft verdachte wederom gedreigd om het leven van [slachtoffer] te beëindigen. Hij schreef onder andere om 9.44 uur in een e-mail: “
nu doe ik het gewoon met of zonder kinderen met of zonder vrienden familie maak me niet uit de dag dat ik jou gezicht zie zitten er een paar gaten in dat is beloofd.
Op 20 februari 2021 is [slachtoffer] met haar twee jongste kinderen om 10.55 uur vertrokken vanaf [opvang] . Zij heeft de bus genomen en is omstreeks 11.45 uur bij de bushalte aan de Hendrik Berlagestraat in Breda aangekomen, in de nabijheid van haar woning. Verdachte verbleef ondanks de afwezigheid van [slachtoffer] al ruim een week in haar woning en was bij haar toen zij in de woning terugkeerde met de twee kinderen. Verdachte heeft met de kinderen, een vuurwapen en twee losse patroonhulzen omstreeks 12.24 uur de woning verlaten. [slachtoffer] is in de woning achtergebleven. Nadat verdachte om 13.27 uur via het alarmnummer 112 had gemeld dat er een ruzie zou zijn geweest in de woning van [slachtoffer] en dat het “goed fout” zou zitten is de politie ter plaatse gekomen. Zij heeft [slachtoffer] uiteindelijk in de woning op de keukenvloer aangetroffen, liggend op haar buik met haar hoofd in een grote plas bloed. Zij was op dat moment al overleden. Later is vastgesteld dat zij is overleden als gevolg van twee schoten in het hoofd en dat het inschot onder het linkeroog vooraf is gegaan aan het inschot achter het rechteroor. De kogels zijn afgevuurd (en daarmee de hulzen verschoten) met het wapen dat verdachte bij zich had toen hij de woning verliet. Op het wapen en op één van de kogels zijn wel vingerafdrukken van verdachte, maar niet van [slachtoffer] aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende wettig bewijs dat verdachte de dodelijke schoten heeft gelost.
Verklaring van verdachte (alternatief scenario)
Verdachte erkent dat hij betrokken was bij het schietincident, maar betwist dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst dat hij ter zitting heeft herhaald en bevestigd.
Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] samen met de kinderen vanaf de bushalte naar haar woning zijn gelopen en nog enige tijd samen in de woning zijn geweest. Zij hebben daar normale gesprekken gevoerd over boodschappen en over wat er allemaal was gezegd en ze hebben plannen gemaakt om seks te hebben en met de kinderen naar het park te gaan. Verdachte heeft naar eigen zeggen nog wat gespeeld met de kinderen, terwijl [slachtoffer] wat aanrommelde in huis en vervolgens de kinderen op bed heeft gelegd. Volgens verdachte moet [slachtoffer] daarna een vuurwapen vanaf de kast op de slaapkamer hebben gepakt en hiermee naar de keuken zijn gelopen, waar verdachte op het punt stond om thee te maken. Hij heeft verklaard dat hij met zijn gezicht in de richting van de waterkoker op het aanrecht stond toen [slachtoffer] de slede van het wapen naar achteren trok. Dat gaf een klikgeluid, waardoor verdachte schrok en omkeek. [slachtoffer] had het vuurwapen op verdachte gericht terwijl om haar rechterhand (waarmee zij het wapen vasthield) een luierzakje zat. Hij heeft toen geprobeerd het wapen van haar af te pakken dan wel van zichzelf weg te draaien. In de worsteling die vervolgens ontstond bleef [slachtoffer] ’s vinger op de trekker en maakte zij met haar arm een terugtrekkende beweging. Daarbij is haar hand zodanig gedraaid dat de loop van het wapen op haar gezicht werd gericht. Het vuurwapen is op dat moment voor het eerst afgegaan, aldus verdachte. Terwijl [slachtoffer] in elkaar zakte, probeerde verdachte haar lichaam en het wapen op te vangen, waarna het wapen nogmaals is afgegaan.
Alternatief scenario ongeloofwaardig
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of dit alternatieve scenario geloofwaardig is. Ten tijde van de schotmomenten waren behalve de kinderen van [slachtoffer] alleen [slachtoffer] en verdachte in de woning aanwezig. [slachtoffer] kan niet meer navertellen wat er is gebeurd, de beide kinderen hebben vanwege hun jonge leeftijd geen verklaring afgelegd en het forensisch dossier geeft geen uitsluitsel over de precieze toedracht van de schotmomenten. Dit betekent dat de lezing van verdachte over de toedracht resteert en dat de rechtbank die lezing moet toetsen aan de overige feiten en omstandigheden in het dossier. De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De stemming op 20 februari 2021
De rechtbank maakt uit de inhoud en de toon van de e-mail die [slachtoffer] op 19 februari 2021 om 18.29 uur aan verdachte heeft gestuurd op dat zij een eind heeft gemaakt aan de relatie. Anders dan in eerdere berichten kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewoordingen van deze e-mail worden afgeleid dat [slachtoffer] op dat moment niet langer (alleen) boos is, maar meer beschouwend en wat afstandelijker. [slachtoffer] wilde verdachte ook uit haar woning hebben; zij was blij dat hij vertelde dat hij weg was.
Uit de berichten van verdachte aan [slachtoffer] maakt de rechtbank daarentegen op dat hij in de aanloop naar de ochtend van 20 februari 2021 juist meer opgefokt en gefrustreerd raakte. Verdachte heeft zich ook niet aan zijn toezegging gehouden dat hij de woning zou verlaten en de sleutel zou achterlaten.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] , toen hij haar opwachtte, desondanks blij was hem te zien, ze samen plannen maakten om – naar eigen zeggen – een papa-en-mama-momentje te hebben (waarmee seks werd bedoeld) als de kinderen op bed lagen en later samen naar het park te gaan, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor een dergelijke omslag in de stemming van [slachtoffer] en als er wel sprake zou zijn geweest van een dergelijke omslag valt niet in te zien waarom [slachtoffer] vervolgens
- ineens, zonder enige aanleiding - een vuurwapen op verdachte zou richten.
Het wapen
Verdachte heeft verklaard dat het wapen waarmee de twee schoten zijn afgevuurd van [slachtoffer] was. [slachtoffer] zou dit hebben aangeschaft uit vrees voor haar ex-partner [naam 1] . De verdediging heeft in dat kader ter zitting gesteld dat zij over stukken beschikt waaruit een dreiging door [naam 1] blijkt in de periode 2016-2018. Van een recente dreiging is echter niet gebleken. Indien wel sprake zou zijn geweest van bedreigingen door [naam 1] acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] in dat geval het wapen in de woning in Breda zou achterlaten, terwijl zij sinds december 2020 het grootste deel van de tijd in het opvanghuis in Wagenberg verbleef. Diverse whatsappberichten duiden erop dat het wapen niet van [slachtoffer] maar van verdachte was en ook dat hij het al eerder in haar bijzijn had gebruikt om mee te dreigen. Verdachte heeft - naar eigen zeggen – enige kennis van vuurwapens, had eerder al een (ander) wapen voorhanden en heeft het wapen sinds de aanschaf in zijn woning in Dordrecht gehad en tenminste tweemaal schoongemaakt en nagekeken. Ook heeft verdachte een foto van het vuurwapen en een filmpje naar [slachtoffer] gestuurd waarin te zien is dat hij het wapen vasthoudt. Er is kortom – behoudens de verklaring van verdachte zelf – geen enkele omstandigheid die erop wijst dat het wapen van [slachtoffer] was.
De twee schoten
Er zijn meerdere forensische onderzoeken geweest, waaronder een wapen en munitie-onderzoek, een schotrestenonderzoek, een forensisch pathologisch onderzoek en een reconstructie in de woning van [slachtoffer] . Samengevat zijn de resultaten van deze onderzoeken ongeveer even waarschijnlijk onder het scenario van het Openbaar Ministerie als onder het scenario van de verdediging. Op basis van de forensische onderzoeken kan daarom niet worden uitgesloten of bevestigd dat de schoten in het hoofd van [slachtoffer] hebben plaatsgevonden op de manier zoals verdachte stelt. De deskundigen hebben aangegeven dat zij zich hebben uitgelaten over de waarschijnlijkheid van de
resultaten(verwondingen, schootsafstanden, wapentechnisch onderzoek) onder de twee scenario’s, maar niet over de waarschijnlijkheid van de
scenario’s zelf. Bij het beoordelen van de waarschijnlijkheid van de scenario's zelf zullen veel feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld die buiten de expertise van een patholoog en een wapen- en munitiedeskundige vallen, aldus de deskundigen.
De rechtbank heeft ter zitting uit eigen waarneming kunnen vaststellen dat het fysiek gezien wellicht niet onmogelijk maar wel zeer lastig was om zelf de trekker van het desbetreffende wapen over te halen wanneer de loop daarvan op de door verdachte geschetste wijze naar het eigen gezicht van de schutter is gericht. Noch de officier van justitie noch de voorzitter en oudste rechter waren in staat om in die houding de trekker van het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten over te halen, ondanks meerdere serieuze pogingen daartoe en de daadwerkelijke bedoeling om de trekker over te halen. Noch in het scenario van de verdediging, noch in dat van het Openbaar Ministerie,
wilde[slachtoffer] zichzelf echter raken. Dat zij zelf de trekker heeft overgehaald terwijl de loop op haar gezicht was gericht, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk, ook niet als hierbij sprake was van een worsteling. Voorts is vastgesteld dat [slachtoffer] al handelingsonbekwaam was toen het tweede schot werd afgevuurd en de kogel haar achter haar rechteroor raakte. Verdachte heeft verklaard dat dit tweede schot is gevallen toen [slachtoffer] in elkaar zakte en op de grond viel: terwijl hij het wapen met gestrekte handpalmen probeerde op te vangen, aan weerszijden van het wapen zonder de trekker te beroeren, heeft de slappe vinger van [slachtoffer] mogelijk de trekker bewogen waardoor het pistool is afgegaan. Uit haar eigen waarneming ter zitting heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat er kracht nodig was om de trekker over te halen. Dat de na het eerste schot verslapte vinger van [slachtoffer] tijdens haar ineenzakken op de door verdachte beschreven wijze de trekker heeft overgehaald vanwege een door hem als hefboomeffect aangeduid, maar niet duidelijk geworden, proces acht de rechtbank dan ook volstrekt onaannemelijk.
Tijdspanne
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte samen met [slachtoffer] en de twee kinderen maximaal 36 minuten in de woning is geweest, namelijk van 11.48 uur tot 12.24 uur. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij samen met [slachtoffer] de kinderen heeft uitgekleed, dat ze met de kinderen hebben gezeten, dat hij met [slachtoffer] heeft gepraat over de boodschappen en dat ze hebben gesproken over wat er allemaal was gezegd. [naam 2] wreef steeds in zijn ogen en toen heeft [slachtoffer] de kinderen op bed gelegd. Ook bij de politie heeft verdachte verteld dat ze de kinderen niet gelijk op bed hebben gelegd: hij heeft eerst een tijdje met ze gespeeld en schat die speeltijd op ‘misschien een half uurtje’.
Op basis van de beelden die op 20 februari 2021 zijn gemaakt in [opvang] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] er die ochtend circa zeven minuten over deed om de kinderen klaar te maken om naar buiten te gaan: die tijd kostte het haar - als ervaren moeder - om de kinderen hun jasjes en schoentjes aan te trekken en in de buggy te zetten. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte - mede gelet op wat hij daarover op zitting heeft verklaard - minstens evenveel tijd nodig heeft gehad om de kinderen in de woning van [slachtoffer] gereed te maken voor vertrek. Het heeft ook tijd gekost om de kinderen uit de buggy te halen en hun jasjes en schoentjes uit te doen. Dat kostte volgens verdachte wat minder tijd dan aankleden, omdat hij dat met [slachtoffer] samen deed. Alleen al de door verdachte geschetste activiteiten van de kinderen uit de buggy halen, uitkleden, spelen, aankleden en in de buggy zetten zouden volgens zijn verklaringen in totaal ongeveer 40 minuten hebben geduurd. Daarnaast zou verdachte meerdere gesprekken - over de boodschappen en over wat er allemaal was
gezegd - met [slachtoffer] hebben gevoerd, heeft [slachtoffer] de kinderen op bed gelegd en ging hij thee zetten. Daar komt nog bij dat een getuige heeft gezien dat verdachte om circa 12.20 uur een sigaret rookte op het balkon (wat verdachte heeft ontkend), wat doorgaans eveneens enkele minuten tijd in beslag neemt. Ook heeft verdachte volgens zijn verklaring na het incident de patroonhulzen opgeraapt, het wapen in zijn rugzak gedaan en de telefoon van [slachtoffer] , haar OV-kaart en de sieradendoosjes die op tafel stonden meegenomen. Daarna heeft hij de buggy met de kinderen naar buiten gereden en de deur op slot gedraaid. Gelet op de objectief vastgestelde tijdspanne van maximaal 36 minuten was hiervoor echter onvoldoende ruimte. Ook dit vormt een contra-indicatie voor de juistheid van het door verdachte geschetste scenario.
Schoensporen
Volgens verdachte heeft [slachtoffer] het vuurwapen vanaf de kast in de slaapkamer gepakt. Uit de verstoring van het stofbeeld op de kast kan worden geconcludeerd dat er inderdaad een voorwerp kan hebben gelegen dat recent was verwijderd. De schoensporen in de nabijheid van de kast in de slaapkamer zijn onderzocht. Er zijn echter géén schoensporen van [slachtoffer] aangetroffen in de slaapkamer terwijl zij wel schoenen droeg toen haar lichaam werd aangetroffen in de keuken. Er zijn daarentegen voor de kast waarop de verstoring van het stofbeeld zichtbaar was wel schoensporen aangetroffen van verdachte. Het door verdachte geschetste scenario waarin [slachtoffer] het vuurwapen van de kast zou hebben gehaald vindt dus geen steun in het schoensporenbeeld. De bevindingen uit het schoensporenonderzoek passen beter bij het scenario dat verdachte voor de kast heeft gestaan om het wapen te pakken dan bij het door verdachte geschetste scenario.
Luierzakje
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] een luierzakje om haar hand droeg toen zij het vuurwapen op hem gericht had en dat hij het wapen en het zakje van haar hand heeft gehaald nadat de schoten waren afgevuurd. Er is echter geen luierzakje in de woning aangetroffen en ook niet bij verdachte. Verdachte weet niet zeker of hij het heeft meegenomen en ook niet waar het gebleven kan zijn als hij het in de woning heeft achtergelaten. Dát er gebruik zou zijn gemaakt van een luierzakje wordt alleen door verdachte verklaard. Voor het overige zijn hier geen aanwijzingen voor.
Gedragingen van verdachte na de fatale schoten
Verdachte heeft na de fatale schoten de twee hulzen gepakt en het wapen meegenomen, alsmede de telefoon en OV-kaart van [slachtoffer] en twee doosjes sieraden. Daarnaast heeft hij de kinderen aangekleed en in de buggy gezet. Hij is vervolgens met de kinderen de woning uitgegaan en heeft de deur op slot gedraaid.
De rechtbank acht het niet goed voorstelbaar dat verdachte in het door hem geschetste scenario van een noodlottig ongeval niet meteen de hulpdiensten heeft gebeld. In een eerdere conflictsituatie met [slachtoffer] heeft verdachte wel 112 heeft gebeld, waaruit blijkt dat hij in ieder geval wist hoe te handelen in een noodsituatie. Pas op de inhoudelijke zitting heeft verdachte naar voren gebracht dat hij dacht dat hij 112 al had gebeld, maar dat dit niet het geval bleek toen hij zijn belgeschiedenis raadpleegde. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Verdachte heeft verklaard na het incident maar drie dingen te hebben willen regelen: 1. hulp voor [slachtoffer] , 2. veiligstellen van het wapen en 3. zorgdragen voor de kinderen. Als hulp voor [slachtoffer] daadwerkelijk verdachtes eerste prioriteit was, had het voor de hand gelegen dat hij zich ervan verzekerd zou hebben dat de hulpdiensten onderweg waren en dat hij hen vervolgens vrije toegang tot de woning had gegeven. Verdachte heeft echter op geen enkele wijze reddende acties ondernomen, maar daarentegen [slachtoffer] ’s mobiele telefoon meegenomen en de deur op slot gedraaid.
De stelling van de verdediging dat dit gebeurde omdat verdachte in shock was en niet helder kon nadenken volgt de rechtbank niet. Van enig ander irrationeel handelen of denken is immers niet gebleken. Nadat [slachtoffer] twee keer in haar hoofd was geraakt en in hulpeloze toestand, buiten bewustzijn en hevig bloedend op de keukenvloer lag, heeft verdachte de tijd genomen om het vuurwapen, de hulzen, de sieraden, [slachtoffer] ’s telefoon en OV-kaart te pakken en de kinderen aan te kleden en in de buggy mee te nemen. Hij heeft de deur op slot gedaan en is toen naar een bushalte gelopen die een stuk verder weg lag dan de dichtstbijzijnde bushalte – naar zijn zeggen omdat hij de kinderen wilde onderbrengen bij een vriendin (die volgens het dossier in de [straat] in Breda woont). Hij heeft dit echter niet gedaan - volgens verdachte omdat die vriendin niet thuis bleek te zijn - maar is vervolgens met de kinderen naar de in de buurt van de [straat] gelegen bushalte op het Belgiëplein gegaan. In de tussentijd heeft verdachte binnen enkele minuten na ontvangst gereageerd op vakantieberichten van zijn ouders in Zeeland met een smiley en de tekst “Super” met een hartje erachter. Om 13.05 uur heeft hij de bus naar station Breda genomen. Daarbij heeft hij de OV-kaart van [slachtoffer] gebruikt. Om 13.08 uur belde hij naar zijn ex-partner [naam 3] , maar die nam niet op. Om 13.11 uur stapte verdachte uit de bus. Om 13.19 uur werd hij teruggebeld door [naam 3] en vond er een telefoongesprek van 30 seconden plaats. Om 13.23 uur liep verdachte het perron op waar de trein naar Dordrecht zou vertrekken. Hij droeg een mondkapje. Verdachte belde bijna twee minuten met zijn moeder, terwijl hij een stukje wegliep van de buggy die hij naast een bankje had gezet. Om 13.27 uur belde hij naar 112. Hij rookte een sigaret en liep terug naar de kinderen in de buggy. Hij ging op het bankje zitten en aaide (naar de rechtbank begrijpt) [naam 4] over haar hoofd. Om 13.37 uur stapte hij met de kinderen in de buggy in de trein naar Dordrecht. Hij ging zitten en zette de buggy tegenover zich. Hij keek uit het raam, rommelde wat in zijn tas, wreef zijn handen en onderarmen in met iets wat leek op handgel, deed een lint om een pakje, richtte zich nu en dan tot de kinderen en was bezig op zijn telefoon. Hij stuurde om 13.45 uur een berichtje naar [naam 3] : “Weet ik niet hij ging tijdens het worstelen twee keer af”. Hij ontving enkele telefonische oproepen, maar beantwoordde die niet. Om 13.57 uur kwam hij aan op station Dordrecht-Zuid en beantwoordde hij een telefoontje van [naam 3] en [naam 5] . Tijdens dat gesprek bedankte hij een vrouw die hem hielp met de buggy.
Samengevat was verdachte in staat om zich over de kinderen te ontfermen, passend te reageren op berichten die hij ontving, in staat om met het openbaar vervoer te reizen, zich aan de geldende mondkapjesplicht te houden, telefoongesprekken te voeren - onder meer met het alarmnummer 112 - en vriendelijk te reageren op een behulpzaam persoon. De hiervoor beschreven gedragingen van verdachte wijzen naar het oordeel van de rechtbank niet op een man die in shock verkeerde en niet wist waar hij mee bezig was. De rechtbank kan dan ook niet anders dan concluderen dat verdachte opzettelijk niet meteen nadat [slachtoffer] was neergeschoten de alarmdiensten heeft gewaarschuwd.
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen uit de woning heeft meegenomen om te voorkomen dat [naam 6] , de oudste dochter van [slachtoffer] , het wapen daar zou aantreffen. Dat zij wel haar moeder in de hiervoor beschreven toestand op de keukenvloer zou kunnen aantreffen, daar heeft verdachte zich kennelijk niet om bekommerd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte het wapen heeft meegenomen en vervolgens heeft schoongeveegd om zijn eigen sporen hierop te wissen.
Zoals hiervoor al is opgemerkt heeft verdachte pas ongeveer een uur nadat hij de woning had verlaten naar 112 gebeld. De politie trof vervolgens een slotvast afgesloten huis aan waar de gordijnen dicht waren. Voor zover spoedige hulpverlening [slachtoffer] nog had kunnen redden, heeft verdachte door het niet direct inschakelen van de hulpdiensten, het meenemen van de telefoon van [slachtoffer] , het sluiten van de gordijnen en het afsluiten van de woning haar die mogelijke laatste kans op redding ontnomen.
Psychiater [naam 10] heeft verdachte onderzocht. Zij heeft in haar rapport geconcludeerd dat verdachte onbetrouwbare informatie geeft. Zij heeft gesteld dat verdachte zijn verklaring bijstelt als hij geconfronteerd wordt met hiaten of zaken die niet kunnen kloppen, waardoor zijn verhaal ongeloofwaardig wordt. Dit werd bevestigd door zijn gedrag ter zitting. Zo verklaarde verdachte pas op de inhoudelijke zitting - toen hij werd geconfronteerd met de door hem genoemde prioriteitenlijst waarop hulp zoeken voor [slachtoffer] op de eerste plaats stond - voor het eerst dat hij dacht dat hij 112 al had gebeld. Ook verklaarde hij op de vraag hoe het kon dat hij geen bloedspatten op zijn kleding had maar slechts enkele kleine spatjes op zijn schoenen dat de afstand tussen hem en [slachtoffer] ongeveer één à anderhalve meter was ten tijde van de schoten. Eerder had hij echter verklaard dat het vuurwapen in een worsteling met [slachtoffer] was afgegaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het alternatieve scenario van verdachte, waarin [slachtoffer] uit het niets een doorgeladen wapen op verdachte heeft gericht, zij vervolgens in een worsteling eerst zichzelf onbedoeld door het hoofd heeft geschoten en tijdens haar val - handelingsonbekwaam - het wapen nogmaals door een niet duidelijk geworden hefboomeffect heeft laten afgaan, zonder dat verdachte de trekker heeft overgehaald, als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. In combinatie met het aanwezige motief - de door [slachtoffer] verbroken relatie - en zijn gedrag na het schietincident leidt dat de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] opzettelijk dood heeft geschoten.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit. Daarbij moet komen vast te staan dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Over de precieze toedracht van de fatale schietpartij die [slachtoffer] het leven kostte is weinig bekend. Verdachte heeft daar immers geen openheid van zaken over gegeven.
Alle bevindingen, het gedrag van verdachte na afloop én het niet tijdig inschakelen van de hulpdiensten maken dat de rechtbank verdachtes verklaring dat er sprake is geweest van een noodlottig ongeval ongeloofwaardig acht. Zijn gedragingen passen veel beter in een scenario van een voorgenomen plan om [slachtoffer] om het leven te brengen waarbij derden met een alternatieve lezing door verdachte op het verkeerde been moesten worden gezet.
Zoals hiervoor reeds overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte en [slachtoffer] slechts een korte tijd samen in de woning zijn verbleven. Gelet op de gedragingen waarvan op basis van het dossier vaststaat dat verdachte deze moet hebben verricht, zoals de kinderen klaar maken voor vertrek en het roken van een sigaret op het balkon, was er slechts een korte tijdspanne waarin het incident heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank gaat er gelet op deze korte tijdspanne vanuit dat verdachte kort na aankomst in de woning heeft geschoten op [slachtoffer] . Het zou ook kunnen verklaren waarom het scherm van de telefoon van [slachtoffer] om 12.05 uur is uitgeschakeld en daarna niet meer actief is geweest. Of er sprake is geweest van een worsteling kan worden uitgesloten noch worden vastgesteld.
Van belang is dat verdachte [slachtoffer] voorafgaand aan het voorval meermalen in niet mis te verstane bewoordingen met de dood heeft bedreigd. Er is door de politie vastgesteld dat de berichten die verdachte naar [slachtoffer] heeft gestuurd in totaal 44 doodsbedreigingen bevatten. Verdachte was hierbij enkele malen zeer specifiek: hij heeft geschreven dat hij haar niet zou laten ademen als hij haar zou zien, dat haar dagen geteld waren, dat het geen dreigement meer was maar een belofte, dat zij meerdere kogels in het hoofd kon verwachten en dat het hem niet uitmaakte of de kinderen hierbij aanwezig waren. Deze dreigementen zijn uitgekomen. De verdediging heeft gesteld dat dit nu eenmaal de wijze was waarop verdachte en [slachtoffer] met elkaar communiceerden, dat ook [slachtoffer] zich niet onbetuigd liet en dat als de dreigementen menens waren geweest verdachte deze al veel eerder zou hebben uitgevoerd. De rechtbank volgt de verdediging daarin echter niet. Verdachte heeft zijn dreigement uiteindelijk bewust uitgevoerd zoals beschreven. Hij heeft de daad bij het woord gevoegd, een dag nadat [slachtoffer] hem had medegedeeld dat en waarom de relatie voorgoed voorbij was. Hij heeft ook aangekondigd dat er consequenties zouden zijn als hij zijn dreigement ging uitvoeren; niet alleen voor haar kinderen die dan hun moeder zouden moeten missen, maar ook voor zijn eigen kinderen, die hun vader dan een lange tijd zouden moeten missen. Daarmee verwees verdachte al naar de lange gevangenisstraf die er opgelegd zou kunnen worden voor de moord op [slachtoffer] . Hij heeft daarbij vermeld dat het een bewuste keuze was. De rechtbank begrijpt hieruit dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar de tijd heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het wapen op de kast lag. Het wapen en de munitie die bij verdachte zijn aangetroffen bij zijn aanhouding in Dordrecht zijn onderzocht door de politie. Het betrof een wapen in de categorie III en bijbehorende munitie zoals opgenomen in de tenlastelegging. Er is door de verdediging ook geen verweer gevoerd op het onder 2 tenlastegelegde feit, zodat het voorhanden hebben van het vuurwapen (met patroonhouder) en munitie wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 20 februari 2021 te Breda [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft hij met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen door het hoofd geschoten ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2
op 20 februari 2021 te Breda en Dordrecht een wapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten: een pistool (met patroonhouder), merk: Crvena Zastava, type M70, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie, te weten: vier kogelpatronen en twee hulzen, merk: G.F.L en/of S&B, kaliber 7.65 voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar en daarnaast de maatregel tbs met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 1 en stelt dat feit 2 met een rechterlijk pardon kan worden afgedaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn ex-partner [slachtoffer] gedurende een lange periode veelvuldig met de dood bedreigd. Nadat zij definitief een punt achter de relatie had gezet heeft hij haar met voorbedachte raad om het leven gebracht door haar in haar eigen woning in de nabijheid van haar twee jongste kinderen met zijn vuurwapen twee keer door het hoofd te schieten.
Pas na een uur heeft verdachte 112 gebeld en [slachtoffer] daarmee iedere kans op hulp ontnomen. Hij heeft vervolgens geprobeerd om zijn sporen van het wapen te verwijderen en een verklaring bedacht die hem zou kunnen vrijpleiten van deze gruweldaad.
Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad, maar zichzelf keer op keer als slachtoffer gepresenteerd. Verdachte heeft geen enkele spijt getoond. In plaats daarvan heeft hij geprobeerd om door een web van leugens aan strafrechtelijke veroordeling te ontkomen. De rechtbank meent dat hij met deze houding het leed voor de nabestaanden – voor zover mogelijk – nog groter heeft gemaakt.
[slachtoffer] was slechts 35 jaar oud en haar dood heeft intens en onherstelbaar verdriet veroorzaakt bij haar nabestaanden. Dit blijkt ook uit de indringende verklaringen die haar zus, broer en vader op de zitting hebben afgelegd. Haar kinderen moeten de rest van hun leven de liefde en zorg van hun moeder missen. De zus en broer van [slachtoffer] verklaarden beiden dat zij zich in een nachtmerrie bevinden. Zoals [naam 7] het op zitting treffend verwoordde: “
zij is gevonden op de koude vloer in de keuken van haar eigen huis. Haar eigen huis, de plek waar zij zich geborgen en veilig hoorde te voelen, bleek in de laatste momenten van haar leven alles behalve veilig te zijn. En als je denkt dat het allemaal niet erger kon… dit alles gebeurde hoogstwaarschijnlijk voor de ogen van haar twee kleine kinderen.
De moord op [slachtoffer] heeft niet alleen haar familie intens geschokt, maar ook de rechtsorde. Dat blijkt onder meer uit de mediabelangstelling voor deze zaak.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat in beginsel oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en noodzakelijk is.
Toerekenbaarheid
Verdachte is onderzocht door drie deskundigen: psychiater [naam 10] , psycholoog [naam 11] en forensisch milieuonderzoeker [naam 12] , De psycholoog en psychiater hebben vastgesteld dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken, een matige stoornis in alcoholgebruik en een lichte stoornis in cocaïnegebruik. De persoonlijkheidsstoornis is ernstig en permanent van aard, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze ook aanwezig was ten tijde van het plegen van dit feit.
Verdachtes copingsvaardigheden zijn volgens de deskundigen beperkt en inadequaat en bestaan voornamelijk uit externaliseren, projecteren en bagatelliseren. Verdachte is niet in staat om zijn intieme relaties adequaat vorm te geven en te onderhouden. Spanningen verdraagt hij slecht, kan hij niet goed hanteren en ook tot het adequaat oplossen van interpersoonlijke problemen is hij slecht in staat. Verdachte lijkt door het definitief verbreken van de relatie door [slachtoffer] gekrenkt te zijn geweest en kon hier niet mee omgaan. De rechtbank meent daarom dat de persoonlijkheidsstoornis een rol heeft gespeeld in de keuzes en beslissingen die verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het bewezenverklaarde feit heeft gemaakt, zodat het feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Tbs-maatregel?
De deskundigen hebben ter zitting desgevraagd geantwoord dat zij niet tot oplegging van een tbs-maatregel hebben geadviseerd omdat zij geen patroon hebben gevonden van ernstig, fysiek geweld. Zij stellen dat zij hiervoor te weinig informatie hebben kunnen vergaren en op basis van de wel beschikbare informatie menen zij geen patroon te zien. [naam 3] , de ex-vriendin van verdachte en moeder van zijn kinderen, heeft niet willen meewerken aan het referentenonderzoek. Er is ook overigens niet gebleken van een patroon van ernstig fysiek geweld, aldus de deskundigen.
[naam 3] en haar (stief)zus [naam 5] hebben bij de politie wel verklaard over de relatie tussen verdachte en [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard soms angstig te zijn geweest voor verdachtes opvliegende karakter. Verdachte heeft [naam 3] meermalen gedreigd neer te schieten, ook toen zij zwanger was. Ook heeft verdachte fysiek geweld gepleegd tegen haar: hij heeft haar gezicht (met een vuist) tegen de grond gedrukt en hij heeft (in haar bijzijn) een winkelwagen door een ruit gegooid bij een ruzie. [naam 3] heeft tijdens haar relatie met verdachte enige tijd in een blijf-van-mijn-lijfhuis verbleven. In de relatie van verdachte met [slachtoffer] was sprake van vergelijkbaar gedrag. Ook hier was van begin af aan sprake van een tumultueuze relatie met spanningen, dreigementen en geweld. Naast de vele bedreigende berichten die in het dossier te lezen zijn, heeft verdachte ook erkend dat hij [slachtoffer] tweemaal met de vlakke hand heeft geslagen. Daarnaast had verdachte een vuurwapen voorhanden en heeft hij verklaard vaker een vuurwapen te hebben gehad. Ook [slachtoffer] verbleef in een opvanghuis. De rechtbank meent dat op basis hiervan wél sprake is van een patroon van opbouwend geweld in deze relaties. Het opbouwend geweld heeft zich immers niet beperkt tot één persoon en er was sprake van langdurig onveilig, dreigend en fysiek gewelddadig gedrag. Dat heeft - uiteindelijk - geleid tot de dood van verdachtes ex-partner [slachtoffer] . Verdachte heeft het feit ontkend, zichzelf in een slachtofferrol geplaatst en geen enkel blijk van zelfinzicht gegeven.
Gelet op de inhoud van de deskundigenrapporten, de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en de overige omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte omdat verdachte geen enkel zelfinzicht heeft en de verwachting is dat hij dan ook geen hulp zal accepteren in een minder dwingend kader. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat met een tbs met voorwaarden de veiligheid van de maatschappij onvoldoende kan worden gegarandeerd.
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal zij conform de eis van de officier van justitie aan verdachte een gevangenisstraf van 18 jaar, met aftrek van voorarrest, en de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen.

7.De benadeelde partijen

Wettelijke grondslag/juridisch kader
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat alle benadeelde partijen diep zijn getroffen door het overlijden van het slachtoffer.
Op grond van de Wet affectieschade is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van nabestaanden. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en -kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners. Op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 sub g BW kan onder uitzonderlijke omstandigheden ook een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort aanspraak maken op affectieschade.
Gederfd levensonderhoud
Uit het eerste lid van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat diegenen die door de overledene in hun levensonderhoud werden voorzien, deze kosten van de aansprakelijke persoon kunnen vorderen.
7.1.
De vordering van de benadeelde partijen
Materiële schade
De benadeelde partijen [naam 7] (zus van [slachtoffer] ) en [naam 6] , [naam 4] en [naam 2] (kinderen van [slachtoffer] ) vorderen vergoeding van materiële schade voor feit 1.
[naam 7] vordert € 7.694,65 voor de kosten van lijkbezorging en de drie minderjarige kinderen vorderen ieder voor zich vergoeding van gederfd levensonderhoud en kosten rekenkundige. [naam 6] vordert in dat kader € 14.116,65, [naam 4] € 112.959,65 en [naam 2] € 140.670,95.
Immateriële schade
Voornoemde benadeelde partijen alsmede [naam 8] (destijds minderjarige zoon van [slachtoffer] ) en [naam 9] (vader van [slachtoffer] ) vorderen ieder vergoeding van immateriële schade als gevolg van feit 1 (affectieschade).
[naam 7] vordert in dat kader € 17.500,-, de kinderen ieder € 20.000,- en [naam 9] € 20.000,-.
Beoordeling materiële schade
Uit de onderbouwing van de vorderingen is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen deze materiële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden. De omvang van het door [naam 6] , [naam 4] en [naam 2] gederfde levensonderhoud is berekend door rekenkundig adviesbureau Laumen Expertise en gemotiveerd onderbouwd in het rapport van 17 januari 2022. Er is bij de berekening gebruik gemaakt van standaardbedragen van het NIBUD en er is steeds uitgegaan van minimale bedragen. De verdediging heeft de vordering enkel in algemene zin betwist, maar deze betwisting niet concreet onderbouwd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de verdediging de vorderingen en het rapport al geruime tijd kende (sinds 17 januari 2022) en niet kenbaar heeft gemaakt dat bepaalde uitgangspunten uit het rapport haar niet duidelijk zouden zijn. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de berekeningen in het rapport. De stelling van de verdediging dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, wordt daarmee niet gevolgd. De vergoeding van de kosten van de rekenkundige zal over de kinderen worden verdeeld, zoals is gevorderd.
De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de materiële schade ter hoogte van
de gevorderde bedragen die deugdelijk zijn onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist en zal de vorderingen daarom tot de genoemde bedragen toewijzen, nu deze haar ook overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen.
Beoordeling immateriële schade
De door [naam 7] gevorderde vergoeding voor affectieschade ter hoogte van € 17.500,- is gebaseerd op artikel 6:108 lid 3 en lid 4 sub g BW, waarin geregeld is dat onder uitzonderlijke omstandigheden ook een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort aanspraak kan maken op affectieschade. Daarbij dient dan te worden gekeken naar de nauwe persoonlijke betrekking tot de overledene. Er moet sprake zijn van een hechte affectieve relatie. De rechtbank acht de aangevoerde omstandigheden dat sprake was van een bijzondere zorg- en afhankelijkheidsrelatie tussen [naam 7] en [slachtoffer] sinds het overlijden van hun moeder in 2001, hiervoor voldoende onderbouwd. De omstandigheden noch de hoogte van deze post zijn door de verdediging betwist. De rechtbank zal deze vordering van € 17.500,- dan ook toewijzen
.
De door de (ten tijde van het feit) minderjarige kinderen gevorderde vergoeding van affectieschade ter hoogte van € 20.000,- per persoon is in overeenstemming met hetgeen in het Besluit vergoeding affectieschade is bepaald voor de relatie van ouders en hun minderjarige kinderen. De rechtbank zal deze vorderingen eveneens toewijzen.
In het Besluit vergoeding affectieschade is vastgesteld dat voor de relatie van ouders en hun uitwonende meerderjarige kinderen een bedrag van € 17.500,- kan worden toegekend. Dat er tussen [naam 9] in Polen en zijn dochter [slachtoffer] in Nederland sprake zou zijn van zorg in gezinsverband is gesteld noch gebleken. De rechtbank zal derhalve het bedrag aanhouden zoals opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade en deze schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 17.500,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren zodat hiervoor de weg naar de burgerlijke rechter blijft openstaan.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 22 maart 2021 met betrekking tot de kosten van lijkbezorging (€ 7.694,65) en voor het overige vanaf 20 februari 2021.
Proceskostenvergoeding
[naam 7] en de kinderen van [slachtoffer] hebben geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank die op nihil zal begroten. [naam 9] heeft € 250,- aan proceskosten (reiskosten) gevorderd. De rechtbank zal deze vordering als onbetwist toewijzen en de proceskosten op dat bedrag begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Moord;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Pistool (Omschrijving: g2305521, zwart);
- 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: g2305534 inhoud: 4 scherpe patronen, zwart);
- 4 STK Munitie (Omschrijving: g2307246 7,65 mm);
- 1 STK Munitie (Omschrijving: G2311055 mund huls kal: 7.65);
- 4 STK Munitie (Omschrijving: g2307246);
- 1 STK Munitie (Omschrijving: g2311055 mund huls;
- 1 STK Munitie (Omschrijving: g2305533 mund huls, goudkleurig);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6180651, Zwart, merk: Apple);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2305546, wit, merk: Apple)
Benadeelde partij [naam 7]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 7] van
€ 25.194,65, waarvan € 7.694,65 ter zake van materiële schade en € 17.500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2021 met betrekking tot de materiële schade van € 7.694,65 en vanaf 20 februari 2021 met betrekking tot de immateriële schade van € 17.500,- tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 7] € 25.194,65 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2021 met betrekking tot de materiële schade van € 7.694,65 en vanaf 20 februari 2021 met betrekking tot de immateriële schade van € 17.500,- tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 160 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 6] van
€ 34.116,65 waarvan € 14.116,65 ter zake van materiele schade en € 20.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 6] € 34.116,65 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 205 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van
€ 132.959,65 waarvan € 112.959,65 ter zake van materiële schade en € 20.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] € 132.959,65 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van
€ 160.670,65 waarvan € 140.670,65 ter zake van materiële schade en € 20.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] € 160.670,65 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 8]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 8] van
€ 20.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 8] € 20.000,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 9]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 9] van
€ 17.500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 9] € 17.500,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 250,- (reiskosten);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 maart 2022.