ECLI:NL:RBZWB:2022:1450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4613
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag bijzondere bijstand

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 21 december 2021. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen over zijn aanvraag voor een uitkering en bijzondere bijstand. De rechtbank had het beroep eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant geen ingebrekestelling had ingediend, wat vereist is volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de verzetzaak werd enkel de aanvraag voor bijzondere bijstand van 7 juli 2021 behandeld. De opposant voerde aan dat hij meerdere keren contact had gezocht met de gemeente, maar de rechtbank oordeelde dat deze pogingen niet voldeden aan de vereisten voor een rechtsgeldige ingebrekestelling. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere uitspraak te herzien en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, aangezien het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4613 PW V

uitspraak van 22 maart 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (verweerder) inzake zijn aanvraag om een uitkering vanaf 17 mei 2019 en op zijn aanvraag van 7 juli 2021 om bijzondere bijstand ingevolgde de Participatiewet.
Bij uitspraak van 21 december 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat ten tijde van het beroep niet voldaan is aan artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. Opposant heeft geen ingebrekestelling overgelegd waarmee hij verweerder heeft meegedeeld dat het in gebreke is. Pas als het bestuursorgaan in gebreke is gesteld heeft opposant na twee weken het recht om beroep in te stellen.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. De verzetrechter stelt voorop dat de toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient te geschieden op basis van de in verzet beschikbare informatie. Hiertoe behoort ook informatie die eerst in die fase van het geding naar voren is gebracht (ex nunc).
4. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij na zijn aanvraag van 7 juli 2021 drie keer naar de gemeente is geweest om te vragen naar de stand van zaken. Verder verwijst opposant naar meerdere brieven waarin hij verweerder respectievelijk de secretaris van de bezwaarschriftencommissie heeft gewezen op zijn aanvraag van 7 juli 2021 en om een dwangsom heeft verzocht.
5. De verzetrechter stelt allereerst vast dat het verzetschrift alleen is gericht tegen het deel van de uitspraak dat betrekking heeft op de aanvraag om bijzondere bijstand van 7 juli 2021. De gronden van verzet zien niet op de aanvraag om een uitkering vanaf 17 mei 2019.
Uit de Awb en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een ingebrekestelling schriftelijk moet zijn. Verder is van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb volgens vaste jurisprudentie sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
Gelet op het vereiste dat een ingebrekestelling schriftelijk moet zijn, kunnen de bezoeken aan verweerder niet als een ingebrekestelling worden aangemerkt. Verder is de verzetrechter van oordeel dat ook de brieven van 20 augustus en 10 september 2021 niet aangemerkt kunnen worden als een rechtsgeldige ingebrekestelling. Opposant stelt in deze brieven dat hij recht heeft op een schadevergoeding (dwangsom), maar dringt er bij verweerder echter niet op aan om alsnog een besluit te nemen op zijn aanvraag. Tot slot is de verzetrechter van oordeel dat ook het bezwaarschrift van 10 september 2021 niet is aan te merken als een rechtsgeldige ingebrekestelling. Door het enkel benoemen van het feit dat er geen reactie op de aanvraag van 7 juli 2021 is gekomen in een bezwaarschrift over een andere aanvraag, voldoet dit schrijven niet aan de genoemde vereisten voor een ingebrekestelling.
6. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 21 december 2021. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.