In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1990. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een woningoverval en poging tot diefstal uit een auto. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 9 maart 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen in de nacht een woningoverval had gepleegd, dan wel had geprobeerd spullen uit een auto te stelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de woningoverval. De officier van justitie baseerde zich op het dna van de verdachte dat was aangetroffen in de auto die bij de overval was buitgemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was om de verdachte te veroordelen voor de woningoverval. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en het dna-onderzoek in overweging genomen, maar concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als een van de daders van de woningoverval.
Wel heeft de rechtbank de poging tot diefstal uit de auto bewezen verklaard. De verdachte had verklaard dat hij op de dag van de overval in de auto was geweest met de bedoeling om spullen te stelen. De rechtbank oordeelde dat deze verklaring voldoende was om de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.