Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 226,93 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Dit betreffen de kosten vervoer en het eigen risico van het jaar 2021. De kosten van het eigen risico over 2022 zijn onvoldoende onderbouwd; voor de rechtbank is onduidelijk of deze kosten al zijn gemaakt of zeker worden gemaakt, aangezien door [benadeelde partij 2] is gesteld dat zij de behandeling bij de psycholoog nog moet ondergaan. [benadeelde partij 2] zal voor dit deel van haar vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uit de vordering blijkt dat de gevorderde immateriële schade shockschade betreft. Indien en voor zover er sprake is van shockschade bij een naaste waardoor hij of zij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek, heeft een naaste recht op immateriële schadevergoeding. Shockschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan en 3) geestelijk letsel met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld ten gevolge hiervan.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 2] het daadwerkelijk neerschieten van haar partner [benadeelde partij 1] niet heeft waargenomen. Zij is echter wel direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Zij is immers meteen na het schietincident naar buiten gelopen en heeft haar partner, tot wie zij in een nauwe affectieve relatie staat, met een bloedende schotverwonding aangetroffen. [benadeelde partij 2] heeft hierbij ook eerste hulp verleend aan haar partner. Het is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat dit bij [benadeelde partij 2] heeft geleid tot een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er is dus sprake van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade.
De rechtbank merkt hierbij wel op dat uit de door [benadeelde partij 2] overgelegde stukken blijkt dat [benadeelde partij 2] voor het schietincident al eens onder behandeling heeft gestaan van een psycholoog en daarnaast ook psychische klachten had die niet zijn voortgevloeid uit het bewezen verklaarde feit. Zonder nader onderzoek, waartoe dit strafproces zich niet leent, kan niet worden vastgesteld welke psychische gevolgen als gevolg van het schietincident zijn aan te merken. De rechtbank is op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend, van oordeel dat een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. [benadeelde partij 2] zal voor de rest van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is samenvattend van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.226,93 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, waarvan € 226,93 aan materiële schade en € 1,000,-, aan immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 1.226,93,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 maart 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.