ECLI:NL:RBZWB:2022:1411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3509
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende aanvullende beurs

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om geen aanvullende beurs toe te kennen voor het tijdvak 2021. Dit bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde. Op 18 oktober 2021 heeft de minister alsnog een aanvullende beurs toegekend, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De minister heeft aangegeven dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, hoewel de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Dit komt omdat het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en er verder geen proceskosten zijn aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank wijst erop dat de minister wel verplicht is om het door de verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, maar dat de verzoeker zich hiervoor tot de minister moet wenden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het niet toekennen van een aanvullende beurs voor het tijdvak 2021 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij bericht van 18 oktober 2021 heeft verweerder aan eiser alsnog een aanvullende beurs voor het tijdvak 2021 toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Verweerder is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.