ECLI:NL:RBZWB:2022:1411
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende aanvullende beurs
In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om geen aanvullende beurs toe te kennen voor het tijdvak 2021. Dit bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde. Op 18 oktober 2021 heeft de minister alsnog een aanvullende beurs toegekend, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De minister heeft aangegeven dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, hoewel de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Dit komt omdat het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en er verder geen proceskosten zijn aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank wijst erop dat de minister wel verplicht is om het door de verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, maar dat de verzoeker zich hiervoor tot de minister moet wenden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.