ECLI:NL:RBZWB:2022:1403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5156
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, omdat verweerder volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 4 juni 2020. Dit bezwaar was gericht tegen het uitblijven van een besluit op een Wob-verzoek dat eiser op 25 november 2019 had ingediend. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is. De rechtbank heeft verder uiteengezet dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, maar dat er in dit geval een ingebrekestelling vereist was. Eiser heeft echter geen ingebrekestelling verstuurd, wat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de e-mail van eiser van 19 juli 2021 niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige ingebrekestelling, omdat deze niet duidelijk genoeg was in het aanmanen van verweerder om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten overvloede heeft de rechtbank opgemerkt dat verweerder alsnog op het bezwaar moet beslissen, indien dit nog niet is gebeurd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 4 juni 2020 gericht tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek van 25 november 2019 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat volgt uit artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
In afwijking daarvan bepaalt artikel 15a, eerste lid, van de Wob dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij de bestuursrechter in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet, alvorens beroep in te stellen bezwaar kan maken.
Eiser heeft op 25 november 2019 een aanvraag bij verweerder ingediend om documenten te verkrijgen op grond van de Wob. Met verwijzing naar voornoemd artikel 15a van de Wob heeft eiser op 4 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. Omdat ook een besluit op dit bezwaar uitbleef, heeft eiser op 23 november 2021 beroep ingesteld gericht tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar.
Voordat dit beroep kan worden ingesteld, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Als de betrokkene geen ingebrekestelling stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. In dit geval heeft eiser geen ingebrekestelling verstuurd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de Awb en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, de hoger beroepsinstantie in geschillen als het onderhavige) volgt dat van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb sprake is als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682 en 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:291).
De ingebrekestelling is weliswaar vormvrij, maar heeft wel ten doel verweerder duidelijk en onomwonden ervan op de hoogte te stellen dat een beslissing wordt verlangd en dat bij het uitblijven daarvan nadere stappen ondernomen zullen worden. Uit de tekst van de door eiser na zijn bezwaar gestuurde e-mail van 19 juli 2021 kan dit niet worden afgeleid. In deze e-mail schrijft eiser ten aanzien van het onderhavige Wob-verzoek het volgende:
“Ik heb u geïnformeerd dat ik op mijn verzoek aan de gemeente op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur d.d. 25 november 2019 als mede mijn bezwaar op het uitblijven van enige inhoudelijke reactie van gemeentezijde d.d. 4 juni 2020 – behalve formele ontvangstbevestiging – geen enkele reactie heb mogen ontvangen, ondanks dat ik meermaals telefonisch contact met de gemeente ( [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] waarbij ik misverstanden bij de gemeente omtrent mijn verzoek heb proberen weg te nemen.
Bij afsluiting van ons gesprek, zei u toe de informatie nader te bestuderen en daarop in de week erna (12 t/m 16 juli) erop terug te komen. Aangezien er geen contact is geweest, wil ik u vragen of er nadere informatie van uw kant is en hoe uw zienswijze is naar aanleiding van ons gesprek.
(…)
Met belangstelling kijk ik uit naar reactie van uw kant.”
Bovenstaande betreft naar het oordeel van de rechtbank een herinnering aan een lopend verzoek en de kennisgeving van de wens spoedig een besluit op dat verzoek te ontvangen. Uit de e-mail valt niet af te leiden dat eiser verweerder daarmee heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit op het verzoek te nemen. De e-mail van 19 juli 2021 is daarom niet aan te merken als een rechtsgeldige ingebrekestelling.
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, niet wegneemt dat verweerder inmiddels had moeten beslissen op het bezwaar en voor zover hij dit nog niet heeft gedaan dit zo spoedig mogelijk alsnog dient te doen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.