ECLI:NL:RBZWB:2022:1391

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
02-177425-20 en 02-147040-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van harddrugs

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van ongeveer twee liter amfetamineolie en het opzettelijk aanwezig hebben van 22 gram amfetamine en 72 gram GHB. De verdachte werd op 23 december 2019 in Zundert en Breda aangehouden, waarbij de drugs in zijn voertuig werden aangetroffen. Tijdens de zitting op 24 februari 2022 heeft de officier van justitie, mr. G. Smid, de bewijsvoering toegelicht, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. K. Lans, betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de amfetamineolie, gezien zijn verklaringen tijdens de doorzoeking van het voertuig. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten en legde een gevangenisstraf van één dag op, alsook een taakstraf van 160 uren. Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, maar slechts gedeeltelijk, waarbij de proeftijd met een jaar werd verlengd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de stappen die hij heeft gezet om zijn leven te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-177425-20 en 02-147040-19 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2022
in de strafzaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1983 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • feit 1: het samen met een ander vervoeren, in elk geval aanwezig hebben, van twee liter amfetamineolie;
  • feit 2: het aanwezig hebben van 22 gram amfetamine;
  • feit 3: het aanwezig hebben van 72 milliliter GHB.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, te weten het vervoeren van twee liter amfetamineolie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de wetenschap van de aanwezigheid van de amfetamineolie in de auto van verdachte kan worden afgeleid uit zijn verklaring tegenover de verbalisant ten tijde van de doorzoeking, te weten dat er “appelsap” in de flessen zit. Daarnaast heeft verdachte destijds verklaard dat hij dat spul alleen ergens moest ophalen en straks ergens naartoe moest brengen. Die verklaring is aannemelijker dan de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, te weten dat hij dit niet zou hebben gezegd. De betreffende verbalisanten hebben er geen belang bij specifieke woorden die zij hebben opgevangen anders weer te geven in het proces-verbaal. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 2 en 3 heeft begaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er amfetamine en GHB bij verdachte zijn aangetroffen en dat verdachte heeft verklaard dat hij deze middelen heeft gebruikt, als zodanig heeft herkend en dat ze van hem zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, omdat nergens uit blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad of had moeten hebben van de aanwezigheid van de aangetroffen flessen met drugs. Daardoor ontbreekt ieder opzet op het aanwezig hebben van de harddrugs. De verklaring van verdachte – dat hij niet wist dat de flessen in de auto lagen en wat er in de flessen zat – kan niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven, aangezien de auto ook regelmatig werd gebruikt door collega’s van verdachte. De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan, indien de rechtbank de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte] voor het bewijs zal gebruiken, hem als getuige te horen. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er in het voertuig waarin verdachte als bestuurder reed, twee flessen met in totaal ongeveer twee liter amfetamineolie zijn aangetroffen. Aan de orde is de vraag of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de amfetamineolie in het voertuig. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte, direct na de doorzoeking van het voertuig, tegenover de politie heeft verklaard dat er “appelsap” in de aangetroffen flessen zat en dat hij “dat spul” ergens moest ophalen en ergens naartoe moest brengen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dat niet tegen de politie heeft gezegd en dat hij de flessen niet eerder in de auto heeft zien staan. De rechtbank ziet echter geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bevindingen van de politie, vastgelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. De verklaring van verdachte ter zitting wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Juist doordat verdachte verklaarde over de (onjuiste) inhoud van de flessen, blijkt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die flessen. Het ligt namelijk niet in de rede dat je verklaart over de inhoud van iets als je tot dat moment niet weet van het bestaan ervan. Daarnaast is het gelet op het (deels plastic) uiterlijk van de flessen ook niet aannemelijk dat het appelsap betrof en dat het een (onjuiste) gok van verdachte was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de in het voertuig aangetroffen amfetamineolie en dat hij deze dan ook opzettelijk heeft vervoerd. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor het ten laste gelegde medeplegen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank komt niet toe aan het voorwaardelijk verzoek tot het horen van [Medeverdachte] als getuige, omdat zij de verklaring die [Medeverdachte] bij de politie heeft afgelegd niet als bewijsmiddel heeft gebruikt.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Ook feit 3 acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er 72 gram GHB is aangetroffen – in plaats van de ten laste gelegde 72 milliliter – zodat de rechtbank bewezen acht dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid GHB aanwezig heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 23 december 2019 te Zundert, opzettelijk heeft vervoerd een grote hoeveelheid (in totaal ongeveer 2 liter) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 23 december 2019 te Breda, opzettelijk aanwezig heeft gehad 22 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
op 23 december 2019 te Breda, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een gevangenisstraf van één dag, met aftrek van het voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, sindsdien niet meer in aanraking is geweest met de politie en samen met zijn partner een ander bestaan heeft opgebouwd. Daarnaast is de redelijke termijn overschreden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, verzocht aan verdachte een voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf op te leggen, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een baan, zoekt hulp voor zijn schulden, woont samen en is kostwinnaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van ongeveer twee liter amfetamineolie en het opzettelijk aanwezig hebben van 22 gram amfetamine en 72 gram GHB. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid, waardoor het aanwezig hebben en de handel daarvan verboden is. Alleen al met het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het drugsmilieu. Uit het dossier blijkt dat van twee liter amfetamineolie amfetaminepasta kan worden gemaakt, waarmee na het versnijden daarvan 20 kilogram aan verkoopbare drugs kan worden gemaakt.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij op 3 december 2019 – vlak voor het plegen van de onderhavige feiten – is veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van een soortgelijk feit, waarvan de tenuitvoerlegging nu wordt gevorderd. Verdachte was dus een gewaarschuwd mens. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het (opnieuw) opleggen van een voorwaardelijk strafdeel niet aan de orde.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten, waaruit blijkt dat alleen al voor het vervoeren van twee liter amfetamineolie het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie maanden is. Daarnaast speelt ook het tijdsverloop een rol, waarbij de rechtbank constateert dat de redelijke termijn met ruim twee maanden is overschreden. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het lijkt erop dat verdachte zijn leven heeft gebeterd. Hij heeft verklaard dat hij geen drugs meer gebruikt en sinds kort een jaarcontract heeft gekregen. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte sinds het plegen van de feiten niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van één dag, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, en een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02-147040-19

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 3 december 2019 ten uitvoer zal worden gelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het gaat om dezelfde soort feiten en dat die straf is opgelegd kort voort het plegen van de feiten in de onderhavige zaak. Om die redenen was verdachte gewaarschuwd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet passend de hele vordering toe te wijzen, gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal daarom een deel hiervan, te weten een gevangenisstraf van twee weken, toewijzen en zal verdachte in de gelegenheid stellen in plaats van deze gevangenisstraf uit te zitten een taakstraf te verrichten. De vordering tot tenuitvoerlegging zal voor het overige worden afgewezen, waarbij de proeftijd met één jaar zal worden verlengd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één dag;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, die bij vonnis d.d. 3 december 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-147040-19,
een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd,
te weten een gevangenisstraf van twee weken;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf
wordt vervangen door een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
twee weken;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af, maar
verlengt de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. I.M.L. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 maart 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.