Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het vervoeren van 1089 gram cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 27 november 2021 samen met een medeverdachte cocaïne had vervoerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, maar de verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de drugs in de auto. De verdachte ontkende enige kennis van de drugs te hebben en de medeverdachte verklaarde dat de drugs van hem waren.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de auto. De omstandigheden en verklaringen in het dossier gaven geen aanleiding om te concluderen dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij het vervoeren van de drugs. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Tevens werd op 11 maart 2022 besloten dat de voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.