ECLI:NL:RBZWB:2022:1386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
02/321392-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het opzettelijk vervoeren van cocaïne en overtreding van de Wegenverkeerswet met bijbehorende strafoplegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 1089 gram cocaïne en het veroorzaken van gevaar op de weg, in strijd met de Wegenverkeerswet. De feiten vonden plaats op 27 november 2021, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte cocaïne vervoerde en zich schuldig maakte aan ernstige verkeersovertredingen. Tijdens de zitting op 11 maart 2022 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 14 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte het opzettelijk vervoeren van cocaïne wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte. Wat betreft de verkeersovertredingen concludeerde de rechtbank dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat levensgevaar voor anderen was te duchten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd en reeds door de verzekering was vergoed.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en oordeelde dat een gevangenisstraf van langere duur noodzakelijk was om recht te doen aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/321392-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Schiphol,
bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering van de benadeelde partij [naam 1] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 november 2021 samen met de medeverdachte ongeveer 1089 gram cocaïne heeft vervoerd (feit 1) en dat verdachte op diezelfde dag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, terwijl daarbij levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was in de zin van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het vervoeren van de cocaïne dan wel het aanwezig hebben daarvan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft het strafverzwarende bestanddeel medeplegen, heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte hiervan vrij te spreken, aangezien de medeverdachte geen wetenschap had van de drugs in de auto. Ten aanzien van de overtreding van artikel 5a WVW heeft de raadsvrouw zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 1089 gram cocaïne.
Verdachte zal van het medeplegen worden vrijgesproken nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat de medeverdachte, tevens de bijrijder, ook wetenschap had van de cocaïne in de auto.
Feit 2:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde verkeersovertredingen. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte deze verkeersovertredingen heeft begaan, kan worden geconcludeerd dat verdachte voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden. Verdachte heeft zich zodanig op de weg gedragen dat hiervan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Dit gevaar was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar voor verdachte en heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. Verdachte heeft namelijk niet alleen met hoge snelheid op de snelweg gereden en daar voor gevaar gezorgd, hij is tevens met hoge snelheid op de uitvoegstrook met zijn auto tegen twee personenauto’s met daarin meerdere inzittenden gebotst met schade en letsel bij de slachtoffers tot gevolg. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 27 november 2021 te Breda en te Dordrecht opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 1089 gram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 2:
op 27 november 2021 te Dordrecht, op de A16 en de N3, als bestuurder van een voertuig, te weten en personenauto (kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, A16 en de N3, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, terwijl daarbij levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was door:
- verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stopteken en
- meermalen een langere afstand met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid te rijden en
- meermalen met een hoge snelheid van links naar rechts en rechts naar links te manoeuvreren en
- meermalen met een hoge snelheid hoekige stuurbewegingen te maken en
- op het laatste moment over een puntstuk te rijden en
- met een te hoge snelheid een s-vormige afrit te nemen en
- met een te hoge snelheid over een vluchtstrook te rijden en daarbij meerdere, voertuigen te passeren en
- vervolgens tegen twee personenauto’s met daarin [naam 2] en [naam 1] en [naam 3] en [naam 4] te botsen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie heeft zijn strafeis gebaseerd op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie waarbij hij ervan uit is gegaan dat er sprake is van recidive ten aanzien van de overtreding van de Opiumwet.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de recidive niet in strafverzwarende zin mee te nemen aangezien verdachte langer dan 5 jaar geleden is veroordeeld voor een opiumdelict. Dit valt buiten de recidivetermijn. De LOVS-oriëntatiepunten indiceren voor het aanwezig hebben van 1000 tot 1500 gram harddrugs een gevangenisstraf van 5 maanden en hier dient dan ook van uit te worden gegaan. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorafgaand aan het feit had verdachte zijn leven goed op orde. Hij heeft een vriendin, een jong zoontje en beschikt over zijn eigen autopoetsbedrijf. Hij is van plan dit weer op te pakken zodra hij vrij komt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 27 november 2021 is bij de politie een melding binnengekomen waarbij het kenteken [kenteken] wordt genoemd. Verbalisanten zien dit voertuig vervolgens om 16:29 uur op de A16 rijden. Verbalisanten zijn met optische geluidssignalen achter het voertuig gaan rijden en hebben de bestuurder, naar later bleek verdachte, een stopteken gegeven. Verdachte heeft dit genegeerd en zijn snelheid verhoogd, waarbij hij op een gegeven moment een snelheid bereikte van 210 km/u. Met verhoogde snelheid heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan meerdere ernstige verkeersovertredingen, waarbij een gevaarlijke situatie is ontstaan voor overige weggebruikers. Uiteindelijk heeft verdachte met een te hoge snelheid de afrit genomen. Verdachte kon door de verhoogde snelheid en door het gladde wegdek niet meer tijdig tot stilstand komen en is tegen twee onder aan de afrit stilstaande voertuigen gebotst. In deze voertuigen zaten meerdere inzittenden waaronder jonge kinderen. Het voertuig waarin verdachte reed is in beslag genomen en doorzocht. In dit voertuig werd een blok gevonden van in totaal 1089 gram. Later onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat het ging om cocaïne. Verdachte heeft verklaard dat hij deze drugs voor iemand moest bewaren en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verkeersovertredingen omdat hij aan de politie wilde ontkomen.
Verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Door het vervoeren van de cocaïne heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de handel in harddrugs en alle nadelige effecten voor de gebruikers en de maatschappij daarvan. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij daarnaast door zijn rijgedrag het leven van andere onschuldige mensen aanzienlijk in gevaar heeft gebracht. Verdachte wilde aan de politie ontkomen vanwege de in zijn auto aanwezige drugs en heeft daarbij onaanvaardbare risico’s genomen. Het gevaar heeft zich uiteindelijk ook verwezenlijkt en de slachtoffers hebben hier nog langere tijd, en wellicht nog steeds, zowel fysiek als geestelijk de gevolgen van ondervonden. Bij deze gevolgen heeft verdachte destijds niet of onvoldoende stilgestaan, kennelijk omdat hij zijn eigen belang om aanhouding te voorkomen belangrijker vond dan de veiligheid en gezondheid van andere weggebruikers. Dit soort gedragingen vallen op geen enkele manier te rechtvaardigen en een gevangenisstraf voor langere duur is dan ook de enige passende afdoening.
Ten aanzien van het vervoeren van de cocaïne overweegt de rechtbank dat verdachte op 18 december 2014 door de Belgische rechter is veroordeeld voor de vervaardiging of productie van verdovende middelen. Verdachte heeft toen 3 jaar gevangenisstraf opgelegd gekregen waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Daarnaast is verdachte op 9 juli 2018 ook veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk voor een diefstal met geweld. Dit betekent dat verdachte de afgelopen jaren voornamelijk en meer dan de helft van de tijd in de gevangenis heeft doorgebracht. Hoewel de veroordeling voor het opiumdelict buiten de recidivetermijn van 5 jaar valt, zal de rechtbank – net als de officier van justitie - uitgaan van recidive en dit als strafverzwarend meenemen, aangezien verdachte van die 5 jaarstermijn maar 2 jaar op vrije voeten is geweest. In die 2 jaar is verdachte wederom de fout ingegaan.
De officier van justitie heeft zijn eis gebaseerd op de OM-richtlijnen. De rechtbank zal daarentegen uitgaan van de LOVS-oriëntatiepunten. Deze indiceren voor het vervoeren van 1089 gram harddrugs, waarbij sprake is van recidive, een gevangenisstraf van 8 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen bijzonderheden die in strafverminderende zin dienen te worden meegenomen en acht voornoemde gevangenisstraf voor dit feit dan ook passend en geboden.
Er bestaan geen LOVS-oriëntatiepunten voor de overtreding van artikel 5a WVW. De OM-richtlijnen schrijven een gevangenisstraf voor van 4 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze straf geen recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de gevolgen die het voor de slachtoffers heeft gehad. Alles afwegend acht de rechtbank voor dit feit een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal verdachte gelet op bovenstaande een gevangenisstraf van in totaal 10 maanden opleggen met aftrek van het voorarrest en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] heeft ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding van € 494,95 aan materiële schade gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de rechtbank van het Slachtofferloket vernomen dat de door de benadeelde partij gevorderde schadeposten inmiddels door de verzekering zijn betaald. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging ten aanzien van feit 1 en feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel ten aanzien van feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden.
Benadeelde partij ten aanzien van feit 2
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 maart 2022.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.