ECLI:NL:RBZWB:2022:1372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2319
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar maatwerkvoorziening WMO

Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 15 april 2021, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser stelde dat het college zijn bezwaar niet op de inhoud had beoordeeld vanwege een te late indiening, veroorzaakt door een poststempel. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 in Breda, werd eiser bijgestaan door een vertegenwoordiger, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een andere vertegenwoordiger.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn was aangevangen op 5 januari 2021 en geëindigd op 15 februari 2021. Het bezwaarschrift was echter pas op 22 februari 2021 ontvangen, wat betekent dat het buiten de termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om het bezwaarschrift tijdig ter post aan te bieden. De rechtbank concludeerde dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank wees erop dat de verlenging van de beslistermijn door het college geen gerechtvaardigd vertrouwen schept dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier B.C. van Sprundel-Thelosen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2319 WMO15

uitspraak van 18 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 april 2021 (bestreden besluit) van het college over de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam vertegenwoordiger 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft op 28 december 2020 bij het college een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Bij besluit van 4 januari 2021 (primair besluit) heeft het college een maatwerkvoorziening individuele begeleiding toegekend voor in totaal gemiddeld 3 uur en 45 minuten per week.
Bij brief van 11 februari 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft het bezwaarschrift op 22 februari 2021 ontvangen.
Bij bestreden besluit van 15 april 2021 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij het nogal ‘flauw’ vindt dat het college vanwege een (te late) datum poststempel zijn bezwaar niet op de inhoud heeft beoordeeld. Eiser vindt dat daarmee afbreuk aan de inhoud van zijn bezwaar wordt gedaan. Het college heeft, door de beslistermijn te verlengen, bij eiser de schijn gewekt dat het bezwaarschrift inhoudelijk behandeld zou worden. Verder voert eiser aan dat hij heeft begrepen dat zijn zorgaanbieder vanaf 1 november 2020 geen enkele vergoeding heeft ontvangen voor de zorg die zij aan eiser hebben geleverd. Een poststempel overschrijding van 7 dagen staat geenszins in verhouding tot de achterstallige betaling van declaraties van 7 maanden.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is gedateerd op 4 januari 2021. Eiser heeft niet betwist dat hij dit primaire besluit heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 5 januari 2021 en geëindigd op 15 februari 2021. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift op 22 februari 2021 is ontvangen bij het college en daarmee buiten de bezwaartermijn ingediend.
4.2
De bewaartermijn is een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken. Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd wordt, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.
4.3
De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. In het primaire besluit staat duidelijk vermeld dat eiser vanaf de eerstvolgende dag na het bekendmaken van het besluit zes weken de tijd heeft om bezwaar te maken. Eiser heeft het bezwaarschrift ook binnen die termijn opgesteld. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om het bezwaarschrift voor afloop van de bezwaartermijn ter post aan te bieden ter veiligstelling van de termijn en zijn belangen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe niet in staat is geweest. Dat eiser het bezwaarschrift te laat ter post heeft aangeboden, komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor zijn rekening en risico. Dat eisers zorgaanbieder vanaf 1 november 2020 geen enkele vergoeding heeft ontvangen voor de zorg die zij aan eiser hebben geleverd, doet er niet aan af dat eiser zijn bezwaar buiten de bezwaartermijn heeft ingediend. In ieder geval is dat geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Eiser heeft verder aangevoerd dat door de brief van het college van 8 april 2021, waarbij het college de beslistermijn heeft verlengd met maximaal zes weken, bij hem het vertrouwen is gewekt dat het bezwaar inhoudelijk behandeld zou worden. De rechtbank is van oordeel dat met het verlengen van de beslistermijn niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld. Uit de inhoud van de (standaard)brief van 8 april 2021 is niet gebleken van een concrete, ondubbelzinnige toezegging dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld.
Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.