ECLI:NL:RBZWB:2022:1357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
02/141893-21 en 96/263240-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en beroep op noodweerexces

Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, werd beschuldigd van het toebrengen van letsel aan het slachtoffer door hem met een vuist in het gezicht te slaan. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2021 te Zundert het slachtoffer heeft mishandeld. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweerexces, maar de rechtbank verwierp dit beroep. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer had mishandeld, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van zwaar lichamelijk letsel, omdat het letsel niet als zodanig kon worden aangemerkt.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 40 uren, met vervangende hechtenis van 20 dagen, en besloot dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit binnen de proeftijd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/141893-21 en 96/263240-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. T. Kint en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft mishandeld door hem eenmaal tegen het gezicht te stompen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer] en de medische verklaring en de foto’s van het letsel van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van het onderdeel zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel bij [slachtoffer] , te weten een snee in de bovenlip, als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, omdat hetgeen de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de aard van het letsel en het uitzicht op herstel daarvoor ontoereikend is. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 mei 2021 te Zundert, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] eenmaal tegen het gezicht te stompen, terwijl het feit enig letsel ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door het onmiddellijk dreigend gevaar voor de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdachte zich had moeten verdedigen. Het beroep op noodweerexces dient daarom te worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte zat in de avond van 30 mei 2021 samen met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en [slachtoffer] te drinken in de stacaravan bij [naam 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij die avond ongeveer 20 bier had gedronken. Verdachte en [medeverdachte] raakten in conflict met [slachtoffer] over een incident waarbij ook [naam 2] (hierna: [naam 2] ) betrokken zou zijn geweest. Verdachte heeft verklaard boos te zijn op [slachtoffer] en [naam 2] omdat zij kinderporno zouden bekijken. Verdachte en [medeverdachte] besloten om verhaal te gaan halen bij [naam 2] . Midden in de nacht dwongen zij [slachtoffer] om mee te gaan naar de stacaravan van [naam 2] . Onderweg naar die stacaravan werd [slachtoffer] door [medeverdachte] geslagen. Op het moment dat ze bij de stacaravan van [naam 2] aankwamen, werd [slachtoffer] door verdachte en [medeverdachte] gedwongen om met hen de stacaravan van [naam 2] in te gaan. In de stacaravan maakte [medeverdachte] met een mes stekende bewegingen in de richting van [naam 2] . [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem vervolgens hard met een vuist tegen zijn gezicht sloeg.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de confrontatie met [slachtoffer] gericht, dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanval heeft gezocht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Voor de verklaring van verdachte, inhoudende dat [slachtoffer] zich tegenover hem agressief heeft gedragen, bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Ook het feit is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van de duur van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, eventueel te vermeerderen met de oplegging van een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op de camping waar verdachte verbleef is een conflict ontstaan tussen - onder andere - verdachte en slachtoffer. Verdachte besloot om, onder invloed van alcohol, ‘verhaal te gaan halen’. Verdachte dwong het slachtoffer om mee te lopen naar een stacaravan van een ander. Eenmaal in die stacaravan sloeg verdachte het slachtoffer met een vuist in het gezicht, waardoor hij een behoorlijke snee heeft opgelopen in zijn bovenlip.
Voor het slachtoffer moet het een bedreigende situatie zijn geweest. Verdachte stelt weliswaar boos te zijn geweest op het slachtoffer, maar de manier waarop hij de situatie heeft aangepakt valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen en lost bovendien niets op.
Volgens de LOVS-richtlijnen is voor een mishandeling in beginsel een geldboete van
€ 750,- passend. Gelet echter op de feiten en omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden ziet de rechtbank reden om van dit uitgangspunt af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 40 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 23 maart 2021, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

mishandeling;

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uren per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 23 maart 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96/263240-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
1 week gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 maart 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.