ECLI:NL:RBZWB:2022:1356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
02/141925-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte had op 30 mei 2021 op een camping in Zundert met een groot mes stekende bewegingen gemaakt richting het hoofd van het slachtoffer, die op dat moment op bed lag. Daarnaast had de verdachte een vuurwapen in een caravan voorhanden gehad.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, waarbij voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel werd vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door met een mes in de richting van het hoofd van het slachtoffer te steken. Wat betreft het voorhanden hebben van het vuurwapen, oordeelde de rechtbank dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over het wapen en dat hij zich bewust was van de aanwezigheid ervan.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren. Tevens werd het in beslag genomen vuurwapen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de risico's die gepaard gaan met het ongecontroleerd bezit van vuurwapens.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/141925-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. N.J.R.M. Eling, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. T. Kint en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling en dat verdachte een pistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de verklaringen van getuigen en overige bewijsmiddelen. De officier van justitie is ten aanzien van de poging tot zware mishandeling van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank bij beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De verdachte beroept zich ten aanzien van feit 1 op zijn zwijgrecht. De raadsvrouw heeft ter zitting primair bepleit dat verdachte in de avond van 30 mei 2021 niet op de camping in Zundert aanwezig was en dat daarom vrijspraak dient te volgen van feit 1. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het ten laste gelegde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verklaring van aangever [slachtoffer] wordt bovendien niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen in de caravan en dat daarom ook voor dit feit vrijspraak moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
T.a.v. feit 1:
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte in de avond van 30 mei 2021 op de camping in Zundert aanwezig was en dat hij samen met [medeverdachte] midden in de nacht naar de stacaravan van [slachtoffer] is gegaan om ‘verhaal te gaan halen’. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank verder af dat verdachte in de kleine slaapkamer van de stacaravan met een groot mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer] - die op dat moment in bed lag - en dat hij die [slachtoffer] tegen zijn gezicht heeft geslagen. [slachtoffer] heeft die stekende bewegingen kunnen afweren en daardoor slechts gering letsel, te weten een klein sneetje onder zijn oog, opgelopen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven omschreven gedragingen van verdachte, in het bijzonder de stekende bewegingen met het mes in de richting van het hoofd van [slachtoffer] die zich in een zeer kleine ruimte bevond, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Het onder feit 1 primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 2:
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen bewust aanwezig heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig, dat verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over het wapen..
Door de verdediging is betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte niet wist dat het vuurwapen in de stacaravan lag. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen wel een keer heeft gezien, nadat deze door kinderen op 21 mei 2021 was gevonden in het bos bij de camping. Na die dag heeft hij het vuurwapen nooit meer gezien en hij weet ook niet door wie het vuurwapen is meegenomen. Hij heeft verder verklaard dat de deur van de stacaravan altijd openstaat en dat het vuurwapen daarom door anderen in het keukenkastje van de stacaravan kan zijn neergelegd.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft op 31 mei 2021 bij de politie verklaard dat hij op dat moment al ongeveer anderhalve week in de stacaravan op de camping in Zundert verbleef. In zijn tweede verhoor heeft hij verklaard dat hij het wapen weleens eerder heeft gezien en dat het vuurwapen zwaarder aanvoelde dan een balletjespistool. Het vuurwapen is aangetroffen in een keukenkastje, dat op ooghoogte hing, in die stacaravan. Het vuurwapen was zichtbaar en het lag voor het grijpen tussen dagelijkse gebruiksvoorwerpen.
De rechtbank acht de door de verdachte gestelde toedracht omtrent de aanwezigheid van genoemd wapen onwaarschijnlijk, nu die toedracht niet meer inhoudt dan een niet nader gespecificeerde bewering. Gelet op de plek waar het vuurwapen is aangetroffen en het feit dat verdachte het vuurwapen in handen heeft gehad en bij de politie heeft verklaard dat hij de week voorafgaande aan het aantreffen van het vuurwapen in de caravan verbleef, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dat verdachte wist dat het vuurwapen in die stacaravan lag en dus staat voor de rechtbank genoegzaam vast dat verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad en ook dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
op 30 mei 2021 te Zundert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door meermalen,
- met een mes in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] te steken en- tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
op 31 mei 2021 te Zundert, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Beretta, type 1935, kaliber 7,65 x 17 mm(.32ACP), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op de camping waar verdachte verbleef is een conflict ontstaan tussen onder andere verdachte en slachtoffer. Verdachte besloot om bij het slachtoffer ‘verhaal te gaan halen’. Verdachte drong samen met anderen, midden in de nacht, binnen in de stacaravan van het slachtoffer die op dat moment aan het slapen was. Het slachtoffer werd vervolgens onverhoeds aangevallen door verdachte, die met een groot mes stekende bewegingen maakte in de richting van zijn hoofd en hem meerdere malen tegen zijn gezicht sloeg. Dat het slachtoffer aan deze gedragingen nagenoeg geen letsel heeft overgehouden, is niet aan het gedrag van verdachte te danken. Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad.
Voor het slachtoffer moet het een zeer bedreigende situatie zijn geweest. Verdachte is wellicht boos geweest op het slachtoffer, maar de manier waarop hij de situatie heeft aangepakt valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen en lost bovendien niets op.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Dat die risico’s zich realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens worden gebruikt en (dodelijke) slachtoffers moeten worden betreurd.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten.
De rechtbank constateert verder dat verdachte een strafblad heeft en dat hij zich eerder, weliswaar lang geleden, aan een geweldsdelict schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van voorarrest. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die tijdens de zitting naar voren zijn gebracht, ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten 8 weken, voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op voor de duur van 120 uren.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een vuurwapen, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemene belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 45, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling;
t.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* een vuurwapen met goednummer PL2000-2021135970-2338901;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 maart 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.