In deze zaak vordert eiser, die sinds 6 mei 2015 een woning huurt van WonenBreburg, schadevergoeding van € 2.595,45 wegens schade door lekkage in de badkamer. De schade betreft laminaatplanken die zijn aangetast door vocht. Eiser stelt dat WonenBreburg op grond van artikel 7:208 BW verplicht is om deze schade te vergoeden. WonenBreburg betwist de vordering en concludeert tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiser in de proceskosten.
De kantonrechter oordeelt dat de schade is veroorzaakt door lekkende voeg- en kitnaden in de badkamer, en dat dit gebrek niet te wijten is aan het handelen van eiser. De kantonrechter stelt vast dat WonenBreburg aansprakelijk is voor de schade, ondanks het verweer dat eiser te laat heeft geklaagd. De kantonrechter begroot de schadevergoeding op € 750,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de leeftijd van de vloer en het feit dat eiser de vloer niet heeft hergebruikt in zijn nieuwe woning.
Daarnaast wordt de wettelijke rente toegewezen over het toewijsbare bedrag van € 750,- vanaf 19 april 2018, en worden buitengerechtelijke incassokosten van € 136,13 toegewezen. WonenBreburg wordt veroordeeld in de proceskosten van € 597,71. De nakosten worden voorwaardelijk toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 2 maart 2022.