ECLI:NL:RBZWB:2022:1353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
9226429_E02032022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van schade door lekkage in huurwoning op basis van artikel 7:208 BW

In deze zaak vordert eiser, die sinds 6 mei 2015 een woning huurt van WonenBreburg, schadevergoeding van € 2.595,45 wegens schade door lekkage in de badkamer. De schade betreft laminaatplanken die zijn aangetast door vocht. Eiser stelt dat WonenBreburg op grond van artikel 7:208 BW verplicht is om deze schade te vergoeden. WonenBreburg betwist de vordering en concludeert tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

De kantonrechter oordeelt dat de schade is veroorzaakt door lekkende voeg- en kitnaden in de badkamer, en dat dit gebrek niet te wijten is aan het handelen van eiser. De kantonrechter stelt vast dat WonenBreburg aansprakelijk is voor de schade, ondanks het verweer dat eiser te laat heeft geklaagd. De kantonrechter begroot de schadevergoeding op € 750,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de leeftijd van de vloer en het feit dat eiser de vloer niet heeft hergebruikt in zijn nieuwe woning.

Daarnaast wordt de wettelijke rente toegewezen over het toewijsbare bedrag van € 750,- vanaf 19 april 2018, en worden buitengerechtelijke incassokosten van € 136,13 toegewezen. WonenBreburg wordt veroordeeld in de proceskosten van € 597,71. De nakosten worden voorwaardelijk toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 2 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9226429 CV EXPL 21-2150
vonnis d.d. 2 maart 2022
inzake
[eiser] ,
(inmiddels) wonende te [adres 1] ,
eiser, verder te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk, advocaat,
tegen
de stichting Stichting WonenBreburg,
gevestigd te (5041 AB) Tilburg aan de Joannes van Oisterwijkstraat 35,
gedaagde, verder te noemen “WonenBreburg”,
gemachtigde: mr. [naam] , in dienst van WonenBreburg.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
  • het tussenvonnis van 8 september 2021 met de daarin genoemde stukken;
  • de aanvullende producties van WonenBreburg, door de griffie van de rechtbank ontvangen op 20 januari 2022;
  • de aantekeningen van de griffier van de zitting van 27 januari 2022. WonenBreburg heeft op deze zitting een plattegrond overgelegd, van het appartement dat door [eiser] is gehuurd. [eiser] heeft aan de hand van deze plattegrond (met pen) uitleg gegeven over de plaats van de lekkage(s).
1.2.
De kantonrechter heeft hierna vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, WonenBreburg te veroordelen tot betaling van:
  • € 2.595,45, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
  • een bedrag van € 465,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • de wettelijke rente over deze bedragen vanaf het moment van opeisbaar worden van de vordering tot aan de datum der algehele voldoening,
  • de proceskosten, alsmede de eventuele nakosten.
2.2.
WonenBreburg concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vordering, dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
  • [eiser] huurt sinds 6 mei 2015 van WonenBreburg een woning, gelegen aan de [adres 2] (verder te noemen “het gehuurde”).
  • Bij aanvang van de huurovereenkomst was het gehuurde in slechte staat. WonenBreburg heeft veel werkzaamheden uitgevoerd om het gehuurde op te knappen, waaronder ook het vervangen van de kitnaden van de muren van de badkamer.
  • Nadat de woning door WonenBreburg was opgeknapt heeft [eiser] een laminaatvloer in het gehuurde laten leggen.
  • Er is een lekkage ontstaan in de badkamer van het gehuurde.
  • Er zijn laminaatplanken in de hal, grenzend aan de badkamer, beschadigd door vocht.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat WonenBreburg op grond van artikel 7:208 BW verplicht is om de door de lekkage ontstane schade te vergoeden. De gevolgschade betreft de laminaatvloer die door het vocht is aangetast. De kosten voor vervanging van de vloer bedragen volgens de offerte € 2.595,45. [eiser] maakt daarnaast aanspraak op rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Naar aanleiding van wat erop de zitting over en weer is verklaard, gaat de kantonrechter ervanuit dat de schade is veroorzaakt door lekkende voeg- en kitnaden in de badkamer. Dit gebrek is niet te wijten aan het handelen van [eiser] . Wat WonenBreburg daar over naar voren heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel. De schade als gevolg van de lekkage betreft een deel van de laminaatvloer, in de hal van het gehuurde. Deze hal heeft een oppervlakte van circa 3 m2. De schade bestaat uit opgezwollen laminaatdelen en beschadigde ondervloer. De exacte omvang van de schade is niet komen vast te staan.
3.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is WonenBreburg aansprakelijk voor de schade. WonenBreburg brengt als verweer naar voren dat [eiser] primair niet, dan wel te laat heeft geklaagd. Dit kan echter in het midden blijven, nu duidelijk is geworden dat de heer Hexspoor namens WonenBreburg omstreeks half februari 2017 ter plaatste is geweest en de situatie heeft opgenomen en WonenBreburg niet dan wel onvoldoende heeft aangevoerd wanneer het gebrek eerder zichtbaar had moeten zijn. WonenBreburg heeft dus onvoldoende onderbouwd aangevoerd dat [eiser] eerder had moeten klagen, waardoor dit verweer niet slaagt.
3.5.
De kantonrechter gaat dus over tot het begroten van een schadebedrag. Daarbij houdt de kantonrechter rekening met de volgende factoren:
  • volgens de offerte kost een nieuwe vloer € 2.250,- (inclusief verwijderen van de oude vloer en plaatsen van een nieuwe vloer);
  • [eiser] heeft inmiddels het gehuurde verlaten;
  • de vloer was ongeveer anderhalf jaar oud en dus relatief nieuw;
  • het beschadigde deel van de vloer betrof ongeveer 3 m2;
  • de oppervlakte van de gehele vloer van het gehuurde betreft ongeveer 80 m2;
  • het gehele appartement was bedekt met dezelfde laminaatvloer;
  • [eiser] heeft ongeveer 4,5 jaar ongemak gehad van een beschadigde vloer;
  • [eiser] kon de vloer niet met de beschadiging laten overnemen door een opvolgend huurder;
  • [eiser] heeft de gehele laminaatvloer verwijderd en weggegooid;
  • [eiser] heeft gekozen om de laminaatvloer niet, ook niet gedeeltelijk, te gebruiken in zijn nieuwe woning;
  • [eiser] stelt dat hij geen drempels op de vloer wil vanwege lichamelijke gebreken, hij wil één laminaat voor de gehele vloeroppervlakte.
3.6.
Al deze omstandigheden meegenomen, komt de kantonrechter tot een redelijke schadevergoeding van € 750,-. De kantonrechter overweegt hierbij dat een volledige schadevergoeding niet redelijk is. De schade betrof immers een relatief klein deel van de oppervlakte. Ook ziet het gevorderde schadebedrag op het vervangen van nog goede delen en heeft [eiser] er zelf voor gekozen om de goede delen niet te hergebruiken, wat wellicht kon.
3.7.
De wettelijke rente, die [eiser] vordert, zal worden toegewezen over het toewijsbare bedrag van € 750,- vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling. Voor wat betreft het moment van opeisbaarheid, zal de kantonrechter in dit geval de wettelijke rente toewijzen vanaf 19 april 2018. Dit is de datum na de termijn die door [eiser] is gegeven in de eerste door hem overgelegde aanmaning van 4 april 2018. [eiser] heeft niet, dan wel onvoldoende onderbouwd gesteld op welke concrete datum de opeisbaarheid eerder zou zijn ingetreden.
3.8.
[eiser] heeft voorts voldoende onderbouwd gesteld dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, die voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het toewijsbare bedrag aan hoofdsom, zal een bedrag van € 136,13 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu echter niet gesteld is op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk door [eiser] zijn betaald, zal de kantonrechter de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
3.9.
WonenBreburg zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden berekend op een bedrag van € 597,71 en bestaan uit € 240,- griffierecht, € 103,83 explootkosten + € 5,88 kosten KvK en € 248,- gemachtigdensalaris (twee punten van € 124,- voor de dagvaarding en de zitting).
3.10.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en WonenBreburg niet vrijwillig binnen veertien dagen na betekening van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 124,-), zijnde een bedrag van € 62,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt WonenBreburg om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 886,13, vermeerderd met de wettelijke rente over:
- € 750,- vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 136,13 vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt WonenBreburg in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 597,71, daarin begrepen een bedrag van € 248,- als salaris voor de gemachtigde van [eiser] ;
veroordeelt WonenBreburg om aan [eiser] te betalen de nakosten, welke voorwaardelijk worden begroot op € 62,- voor het geval dat WonenBreburg gedurende veertien dagen na aanschrijving door [eiser] niet heeft voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordeling, te vermeerderen met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na die termijn is betekend;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.