Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die op 3 november 2020 was gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift, dat op 16 december 2020 was verzonden, niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 15 december 2020. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het beroepschrift vóór deze datum ter post was bezorgd. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de datumstempel van het postvervoerbedrijf als bewijsrechtelijk uitgangspunt geldt voor de terpostbezorging. Aangezien het poststempel op de enveloppe een datum van 16 december 2020 toonde, concludeerde de rechtbank dat het beroepschrift na afloop van de termijn was verzonden. De gemachtigde van de belanghebbende kon niet aantonen dat het beroepschrift eerder was verzonden, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.