ECLI:NL:RBZWB:2022:1351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
BRE 20/10212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake de 30%-bewijsregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die op 3 november 2020 was gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift, dat op 16 december 2020 was verzonden, niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 15 december 2020. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het beroepschrift vóór deze datum ter post was bezorgd. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de datumstempel van het postvervoerbedrijf als bewijsrechtelijk uitgangspunt geldt voor de terpostbezorging. Aangezien het poststempel op de enveloppe een datum van 16 december 2020 toonde, concludeerde de rechtbank dat het beroepschrift na afloop van de termijn was verzonden. De gemachtigde van de belanghebbende kon niet aantonen dat het beroepschrift eerder was verzonden, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/10212
uitspraak van 17 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 3 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking 30%-bewijsregel (kenmerk [nummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, drs. J.J.M. Hereijgers, verbonden aan Taxmanager B.V. te Putte, en namens de inspecteur, [naam] en [naam] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft per brief met dagtekening 16 december 2020, door de rechtbank ontvangen op 18 december 2020, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 november 2020. De enveloppe waarin het beroepschrift van belanghebbende is verzonden, is afgestempeld op 16 december 2020. Laatstgenoemde datum is door partijen niet betwist.
2.2.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] De termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [2] Het beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Bij verzending per post is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. [4]
2.3.
De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 3 november 2020. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de uitspraak op bezwaar pas na die datum is verzonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is daarmee geëindigd op 15 december 2020. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 18 december 2020. Aan de eis dat het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is dan in dit geval voldaan. De vraag is of belanghebbende het beroepschrift vóór het einde van de termijn – 15 december, 23.59 uur – ter post heeft bezorgd.
2.4.
De datumstempel van het postvervoerbedrijf is veelal het enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. [5]
2.5.
Nu sprake is van een duidelijk leesbaar poststempel op de enveloppe, met als datum 16 december 2020, heeft als bewijsrechtelijk uitgangspunt te gelden dat het beroepschrift op 16 december 2020 – dus na het einde van de beroepstermijn – door belanghebbende ter post is bezorgd. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij het beroepschrift voor 16 december 2020 ter post heeft bezorgd. In dat verband heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting desgevraagd verklaart dat de werknemer die het beroepschrift bij het postvervoerbedrijf heeft aangeboden niet meer werkzaam is bij het kantoor van de gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij het beroepschrift vóór 16 december 2020 ter post heeft bezorgd. Het beroepschrift is daarmee niet tijdig ingediend.
2.6.
Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [6] Belanghebbende heeft niets aangevoerd ten aanzien van de termijnoverschrijding, noch is uit het procesdossier gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
2.7.
Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt niet toegekomen.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 17 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb.
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138.
6.Artikel 6:11 van de Awb.