ECLI:NL:RBZWB:2022:1333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
02/090197-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en bewezenverklaring van verboden wapenbezit in strafzaak tegen verdachte

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat de verklaringen van de aangever inconsistent en onlogisch waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de diefstal te bewijzen. De aangever had verklaard dat de verdachte hem € 150 had afgenomen tijdens een fotoshoot, maar de rechtbank vond het verhaal van de verdachte geloofwaardiger. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om geld weg te nemen en dat de aangetroffen biljetten op het parkeerterrein niet voldoende bewijs boden voor de diefstal.

Echter, de rechtbank achtte het verboden wapenbezit wel bewezen. De verdachte had een alarmpistool met munitie in zijn bezit, wat in Nederland strafbaar is. De verdachte had het wapen in België aangeschaft en meegenomen naar Nederland, zonder zich bewust te zijn van de Nederlandse wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een diagnose van ADHD en een stoornis in het autismespectrum. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van € 550 op, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht op de geldboete.

De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de diefstal. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/090197-21
vonnis van de meervoudige kamer van 17 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. H. Akbaba, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. Van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1:
verdachte met geweld € 150,= heeft weggenomen van de heer [naam], dan wel dat verdachte deze [naam] mishandeld heeft;
feit 3 (de rechtbank duidt dit in het vervolg aan als feit 2):
dat verdachte een verboden wapen met munitie in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde. Zij vraagt verdachte van dit feit integraal vrij te spreken. Wel vindt zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een verboden alarmpistool met patronen in zijn bezit heeft gehad, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 tenlastegelegde. De verklaringen van [naam] zijn tegenstrijdig en ongeloofwaardig, terwijl het verhaal van verdachte juist wel geloofwaardig is. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van dit feit.
Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde verboden wapenbezit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Door [naam] is verklaard dat met verdachte op 31 maart 2021 een fotoshoot was afgesproken. Verdachte is op de afspraak verschenen en de fotoshoot is aangevangen. Volgens de aangever wordt verdachte op enig moment gedurende de fotoshoot onrustig, waarna deze naar zijn auto gaat om medicatie te halen voor zijn ADHD. Bij terugkomst in de fotostudio toont verdachte een vuurwapen en roept dat hij geld wil. In een reactie grijpt [naam] naar het wapen, waarna dit afgaat. Er ontstaat een worsteling en [naam] voelt een klap tegen zijn slaap. Ook zegt hij geschopt te zijn tegen zijn linkerzij en rug. Uiteindelijk gaat verdachte weg, waarbij hij het geld, € 150,= bestaande uit € 50,= biljetten, dat op een bureau lag, meeneemt.
Tegenover dit verhaal staat de verklaring van verdachte dat hij inderdaad op de fotoshoot is verschenen, maar dat hij in aanloop naar die fotoshoot al een wantrouwend gevoel had over de intentie van [naam]. Dit was ook de reden dat hij daags ervoor in België, waar hij woonachtig is, een alarmpistool met patronen heeft aangeschaft. Dit om zich in een bedreigende situatie te kunnen beschermen. Tijdens de fotoshoot neemt het wantrouwen toe wanneer [naam] volgens verdachte hem onnodig aanraakt en daarbij zelfs aan zijn geslachtsdeel zit. Verdachte gaat met een smoes naar zijn auto en komt terug met het alarmpistool, naar eigen zeggen om zich te kunnen beschermen als het mis zou gaan. Nadat [naam], bij terugkomst van verdachte, de deur op slot doet en wil dat verdachte zijn broek uitdoet en hem een duw geeft, pakt verdachte het alarmpistool en richt deze op [naam]. Verdachte wil zijn spullen pakken en weggaan. Wanneer [naam] op verdachte afspringt, schiet verdachte uit reactie. Bij het op verdachte afspringen, trekt hij aan het T-shirt van verdachte en vervolgens komt [naam] op de grond terecht. [naam] komt overeind, pakt zijn GSM en zijn sleutels, doet de deur open en gaat buiten telefoneren. Verdachte verlaat ook de studio en vertrekt. Verdachte ontkent het geld weggenomen te hebben.
Uit het dossier blijkt verder dat de politie onderzoek heeft gedaan in en nabij de fotostudio van [naam]. Bevonden wordt dat de aangetroffen situatie doet vermoeden dat er een worsteling heeft plaatsgevonden. De politie leidt dit af uit omgevallen statieven met lampen en een scheur in een fotodoek. In de fotostudio wordt het alarmpistool aangetroffen en buiten op het parkeerterrein worden drie bankbiljetten van € 50,= aangetroffen.
Ook constateert de politie een verwonding aan het hoofd van [naam].
De rechtbank stelt vast dat de verhalen van [naam] en verdachte in grote lijnen overeenkomen. Op belangrijke punten staan zij echter tegenover elkaar. De vraag is of er inderdaad sprake van diefstal met geweld is geweest. [naam] verklaart dat er geld is weggenomen door verdachte, terwijl verdachte dit ontkent en bovendien verklaart dat hij het wapen gebruikt heeft, omdat hij zich bedreigd voelde door het handelen van [naam]. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en zijn verklaring ter terechtzitting onwaarschijnlijk is dat verdachte van plan was geld weg te nemen en dat ook gedaan heeft. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten die het verhaal van [naam] op dit punt ondersteunen. Dat er € 50,= biljetten op het parkeerterrein zijn aangetroffen doet hier niet aan af, omdat er verschillende scenario’s mogelijk zijn waarom en hoe die biljetten daar terecht zijn gekomen.
Nu er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring van de diefstal, zal verdachte van het primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder feit 1, subsidiair, tenlastegelegde mishandeling stelt de rechtbank vast dat ook daar de verklaringen van verdachte en [naam] op belangrijke punten tegenover elkaar staan. [naam] verklaart dat verdachte hem geschopt en geslagen heeft, terwijl verdachte verklaart dat hij geen geweld heeft gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte bij de politie, en ook ter zitting, gedetailleerd en consistent is. De verklaring van [naam] is echter op essentiële punten onlogisch en inconsistent. Weliswaar is er een verwonding aan het hoofd van [naam] geconstateerd, maar de rechtbank is van oordeel dat de opgelopen verwonding ook kan passen in de verklaring van verdachte dat [naam] op hem afsprong en op de grond terechtkwam. Niet uit te sluiten is dat [naam] op die wijze is verwond. Het dossier bevat ook hier onvoldoende aanknopingspunten om het verhaal van [naam] te ondersteunen dat verdachte hem geslagen en geschopt heeft. De lezing van verdachte die er op neerkomt dat de fotoshoot uit de hand is gelopen omdat [naam] zijn handen niet thuis kon houden vind daarentegegn steun in een niet gepubliceerd arrest van het Hof (ECLI:NL:GHSHE:2018:2571) waarvan de inhoud de rechtbank ambtshalve bekend is. In dit arrest is [naam] veroordeeld voor het plegen van ontucht met een minderjarige en aanranding van de eerbaarheid. Beide feiten vonden ook plaats tijdens een fotoshoot bij [naam]. Verdachte zal dan ook van de mishandeling vrijgesproken worden.
Verdachte bekent dat hij het alarmpistool in België heeft gekocht, vervolgens op 31 maart 2021 mee naar de fotostudio van [naam] in Rijsbergen heeft genomen en het daar ook gebruikt heeft. Bovendien is het alarmpistool op de plaats delict aangetroffen met 4 knalpatronen en door de politie onderzocht. Gebleken is dat het verboden is om een dergelijk wapen in Nederland voorhanden te hebben. Weliswaar is het bezit van een dergelijk alarmpistool in België kennelijk niet strafbaar, maar verdachte had zich bij het passeren van een landsgrens ervan moeten vergewissen welke regels in een ander land gelden. Dit heeft hij nagelaten en de rechtbank laat dit voor zijn rekening. De rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 31 maart 2021 te Rijsbergen, gemeente Zundert, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (BBM Bruni 9mm) en bijbehorende munitie van categorie III, te weten 4 knalpatronen (Walther 9mm RK), voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het uitvoeren van een taakstraf lastig kan zijn, aangezien verdachte een baan heeft waar hij in een 3-ploegendienst werkt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 31 maart 2021 een verboden wapen bij zich gehad. Het ongecontroleerd wapenbezit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich mee.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij het wapen ook daadwerkelijk heeft gebruikt die dag.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Ook houdt de rechtbank rekening met het rapport van Reclassering Nederland van 1 maart 2022. Uit dit rapport leidt de rechtbank af dat verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en een stoornis in het autismespectrum. Volgens de reclassering was bij verdachte sprake van rigide denken en kon hij in onvoldoende mate schakelen, waardoor hij inadequaat heeft gehandeld.
Gelet op het rapport van de reclassering acht de rechtbank het goed voorstelbaar dat verdachte door de stoornis in het autismespectrum ten opzichte van anderen in mindere mate in staat is geweest de gevolgen van zijn handelen te overzien.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt. Voor soortgelijke zaken wordt doorgaans een geldboete van € 550,= opgelegd. Gelet op de persoon van verdachte en op zijn houding ter zitting, waarbij hij oprecht aangeeft spijt te hebben van zijn handelen, zal de rechtbank deze geldboete geheel voorwaardelijk opleggen, met aftrek van voorarrest naar rato van € 50,= per dag in het geval deze voorwaardelijke straf ooit tenuitvoergelegd zal moeten worden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 2.883,91, waarvan € 383,01 materiële schade en € 2.500,= immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu verdachte vrij wordt gesproken van het onder feit 1, primair en subsidiair tenlastegelegde, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit 2 zijn aangetroffen, terwijl deze aan verdachte toebehoren en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 550,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
11 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
* stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,= per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde [naam] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK Wapen (Omschrijving: G2319113 – vuurwapenhoes, revolver met 5 knalpatronen waarvan 1 is afgevuurd, zwart, merk: BBM);
2 5 STK Wapen (Omschrijving: G2319431 - zaten in alarmrevolver bij aantreffen);
- heft op het geschorst bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. G.M. Goes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 maart 2022.
De voorzitter en mr J.C Gillesse zijn niet in staan dit vonnis mede te ondertekenen.