ECLI:NL:RBZWB:2022:1321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7986 en 20_7154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen besluiten Sociale Verzekeringsbank

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van eisers tegen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De rechtbank behandelde twee beroepen, geregistreerd onder de zaaknummers BRE 20/7986 ANW en BRE 20/7154 ANW, die voortkwamen uit besluiten van de Svb van 16 september 2019. In deze besluiten verleende de Svb eisers ontheffing van de verzekeringsplicht voor de Algemene Nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) met ingang van 16 juli 2019, maar wees het verzoek om terugwerkende kracht af. De Svb verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk en deed hetzelfde voor het bezwaar van eiser. Eisers stelden dat zij niet eerder ontheffing konden aanvragen vanwege een belastingaanslag en dat zij verkeerd waren geadviseerd door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn was overschreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verschoonbare termijnoverschrijding rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen reden voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7986 ANW en BRE 20/7154 ANW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaken tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, verweerder.

Procesverloop

In de afzonderlijke besluiten van 16 september 2019 (primaire besluiten) heeft de Svb eisers ontheffing verleend van de verzekeringsplicht voor de Algemene Nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) met ingang van 16 juli 2019 en eisers verzoek om terugwerkende kracht aan de ontheffing te verlenen, afgewezen.
In het besluit van 19 mei 2020 (bestreden besluit I) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
In het besluit van 20 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het beroep van eiser is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 20/7986 ANW.
Het beroep van eiseres is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 20/7154 ANW.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de Svb was mr. A. Marijnissen aanwezig door middel van een videoverbinding.

Overwegingen

1.
Feiten.
Op 15 juli 2019 hebben eisers door middel van het formulier “aanvraag ontheffing verzekeringsplicht volksverzekeringen” verzocht om ontheffing van de verzekeringsplicht volksverzekeringen. De Svb heeft dit verzoek op 16 juli 2019 ontvangen.
Bij de primaire besluiten heeft de Svb eisers de gevraagde ontheffing verleend vanaf 16 juli 2019. Eisers hebben bij brief van 2 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Deze bezwaren zijn ongegrond verklaard.
2.
Standpunt van de Svb.
De Svb stelt zich op het standpunt dat eisers bezwaar tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk is, omdat het te laat, dat wil zeggen buiten de bezwaartermijn van zes weken, is ingediend. De Svb ziet geen reden voor de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.
Standpunt van eisers.
Eisers voeren in beroep aan dat zij niet eerder dan in 2019 ontheffing hebben kunnen vragen van de verzekeringsplicht omdat zij zich eerst in 2019 geconfronteerd zagen met een belastingaanslag over 2016 in verband met de naheffing van premies ANW en AKW. Tegen die aanslag hebben zij bezwaar gemaakt bij de Belastingdienst. Toen de Svb de primaire besluiten nam, was de uitkomst van de bezwaarprocedure bij de Belastingdienst nog niet bekend. De Belastingdienst ( [naam medewerker Belastingdienst] ) heeft hun toen geadviseerd het bezwaar af te wachten. Later bleek dat [naam medewerker Belastingdienst] met pensioen was gegaan en de zaak had laten liggen. Toen bleek dat de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst langer op zich liet wachten, adviseerde de Belastingdienst hun om alsnog bezwaar te maken bij de Svb. Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eisers hebben de hun gegeven adviezen opgevolgd en vinden dat de Svb hun bezwaarschriften inhoudelijk moet beoordelen.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
De primaire besluiten van 16 september 2019 zijn per post aan eisers toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat met deze toezending het besluit op de juiste wijze is bekend gemaakt. Eisers bestrijden dit overigens ook niet.
De bezwaartermijn van zes weken is, gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, begonnen op 17 september 2019 en geëindigd op 28 oktober 2019. Door pas bij brief van 2 mei 2020, door de Svb ontvangen op 7 mei 2020, bezwaar te maken, hebben eisers de bezwaartermijn (ruim) overschreden. Eisers erkennen dit maar doen een beroep op de verschoonbare termijnoverschrijding.
In een dergelijke situatie ligt het op de weg van eisers aan te tonen dat zij niet in staat waren tijdig bezwaar te maken. Niet gebleken is van bijzondere feiten en omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat eisers redelijkerwijs niet in verzuim zijn geweest.
De omstandigheden die eisers in hun beroepschrift hebben aangevoerd kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Die reden, namelijk dat eisers nog hebben gewacht op de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst en onjuist zijn geadviseerd, is onvoldoende. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het voor eisers absoluut onmogelijk was tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Zo nodig hadden eisers een voorlopig bezwaarschrift kunnen indienen om de bezwaartermijn veilig te stellen. Eisers hebben gesteld dat zij verkeerd zijn geadviseerd en noemen daarbij een naam van degene die dat advies heeft gegeven. Zij hebben hun stelling echter niet geconcretiseerd. Zo is niet duidelijk wanneer zij geadviseerd zijn, hoe dat gesprek heeft plaatsgevonden en wat er precies gezegd is.
De Svb heeft terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Aan een beoordeling van de inhoudelijke kant van de zaak komt de rechtbank derhalve niet toe.
6.
Conclusie.
De beroepen zijn ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 15 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.