Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
parketnummers 02-311689-20 en 02-032185-20
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [geboorteland],
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen.
1.1. De procedure
2.Het verschoningsverzoek
Bij de voorbereiding van de zaken is haar gebleken dat zij als voorzitter van de meervoudige strafkamer op 18 maart 2021 betrokken is geweest bij de berechting van een medeverdachte van [naam], waarbij de rechtbank zich in het vonnis (onder 6.3) heeft uitgelaten over de rol van verdachte [naam]. Aangezien in de jurisprudentie betrokkenheid van een rechter bij een eerdere veroordeling van een medeverdachte ten aanzien van medeplegen niet op voorhand als een grond voor wraking of verschoning wordt aangenomen, voelde de rechter zich, mede door het lange tijdsverloop tussen de zaken, voldoende vrijstaan om zonder vooringenomenheid naar de zaken tegen [naam] te kijken. Gelet daarop en omdat sprake is van onderbezetting bij de rechtbank en de zaken reeds een lange doorlooptijd kennen heeft de rechter zich niet direct teruggetrokken van de zitting, maar de kwestie voorgelegd aan de behandelend officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie en de verdediging stellen zich volgens de rechter op het standpunt dat het onwenselijk is dat zij bij de behandeling van de zaken tegen [naam] is betrokken.
De rechter respecteert deze standpunten en verzoekt daarom haar toe te staan zich van deze zaken te verschonen.
3.Het wettelijk kaderOp grond van artikel 517 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 512 Sv.
4.De beoordeling4.1.Uitgangspunt is dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Uitzonderlijke omstandigheden kunnen een aanwijzing opleveren dat een rechter ten opzichte van een partij vooringenomen is of dat daarvoor een terechte vrees bestaat. Ook de uiterlijke schijn kan daarbij een rol spelen.
Nu de rechter naar aanleiding van de reacties van de behandelend officier van justitie en de verdediging (alsnog) een verschoningsverzoek heeft ingediend, begrijpt de verschoningskamer dit verzoek aldus dat deze reacties de reeds bij de rechter bestaande twijfel dusdanig hebben vergroot, dat zij zich thans niet meer voldoende vrij voelt om de betreffende zaken te behandelen en daarin te beslissen zonder dat de schijn kan bestaan dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt.
Gelet hierop, alsmede gelet op de inhoud van rechtsoverweging 6.3 van het vonnis van 18 maart 2021, waarin onder meer ten aanzien van [naam] is overwogen:
“
Verdachte werkte in ieder geval samen met medeverdachte [naam]. Zij handelden vanuit de [adres]. Kopers bestelden doorgaans de verdovende middelen telefonisch bij verdachte en zij haalden later hun bestelling af in en rond de flat. Het was meestal [naam] die de drugs afleverde en die contante of girale betalingen in ontvangst nam. Door één van de kopers wordt [naam] als “loopjongen” bestempeld. De drugs die hij afleverde waren afkomstig van verdachte, want verdachte beheerde de voorraad drugs”, is de verschoningskamer van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de schijn kan bestaan dat het de rechter aan onpartijdigheid zal ontbreken. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen. Dit betekent dat de behandeling van de hoofdzaken door een andere rechter moet worden overgenomen.
5.De beslissing
- de rechter;
- de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is;
- de partijen in de hoofdzaken.
mr. C. Kool en mr. T. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]