ECLI:NL:RBZWB:2022:131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7479
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

Op 7 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van de eiser per 26 april 2020 ter discussie stond. Eiser, die psychische klachten ervaart, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 12 juni 2020, waarin zijn uitkering werd beëindigd. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Heek, en het UWV werd vertegenwoordigd door een medewerker. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aanvullende informatie van een GGZ-instelling aan te leveren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 27 maart 2019 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, maar dat het UWV op basis van medische rapportages heeft geconcludeerd dat hij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de medische situatie van eiser beoordeeld en kwamen tot de conclusie dat hij in staat is om bepaalde functies te vervullen, ondanks zijn klachten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 27 februari 2020 de juiste basis vormt voor de beoordeling van zijn belastbaarheid.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7479 ZW

uitspraak van 7 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Heek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 mei 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .
Op de zitting is het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie van [naam GGZ-instelling] aan het UWV te verstrekken. Een (bezwaar)verzekeringsarts van het UWV is vervolgens in de gelegenheid gesteld om op deze informatie te reageren.
Op 31 mei 2021 heeft het UWV de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de rechtbank verzonden.
Bij brief van 15 juni 2021 heeft eiser gereageerd op voornoemde rapportage.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 15 oktober 2021.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als operator via Tempo Team Industries B.V. voor gemiddeld 32,82 uur per week. Voor dat werk is hij op 27 maart 2019 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Het UWV heeft met ingang van 29 april 2019 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 11 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 26 april 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd
per 26 april 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. Zij heeft op 27 februari 2020 gerapporteerd dat eiser, door diverse life-events die hij vanaf 2014 heeft meegemaakt (verlies van werk, verlies van beide ouders en een auto-ongeluk), kampt met slaapproblemen en depressieve klachten. Hij heeft moeite met het oppakken van activiteiten en doet thuis vrijwel niets, wat aanleiding geeft voor ruzies met zijn vrouw. Hij heeft een behandeling gevolgd bij [naam psychologische praktijk] maar vanwege stagnatie in het herstel is hij doorverwezen naar [naam GGZ-instelling] De verzekeringsarts beschrijft verder dat [naam psychologische praktijk] een depressieve stoornis, eenmalige episode, heeft gediagnosticeerd. Ook volgens de verzekeringsarts is sprake van depressieve klachten, angstklachten en een ongezonde leefstijl. Eiser drinkt dagelijks veel alcohol om rust in zijn hoofd te krijgen. Dit leidt echter regelmatig tot conflicten met anderen. Hij heeft geen dag/nachtritme meer en slaapt wanneer hij moe is. Hij is arbeidsongeschikt voor de maatgevende arbeid, omdat hij hierbij alert moet zijn en dat is vanwege ziekte nu niet goed mogelijk. Er is sprake van een verhoogd persoonlijk risico. Eiser legt de verantwoordelijkheid om tot herstel te komen voornamelijk bij de behandelaar en het gebruik van medicatie neer. Hij heeft onvoldoende inzicht dat verbetering bij hemzelf begint. Werkhervatting waarbij ritme en structuur worden geboden en weinig stress aan de orde is, zou volgens de verzekeringsarts bevorderend kunnen zijn voor het herstel.
De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld ten aanzien van het verrichten van arbeid. Eiser is gebaat bij stressarm werk waarbij hij in zijn eigen tempo moet kunnen werken. Veelvuldige deadlines, productiepieken en leidinggevende taken zijn nog niet mogelijk. Er is sprake van een verhoogd persoonlijk risico, waardoor eiser niet kan werken op grote hoogtes, niet met gevaarlijke machines en niet als beroepschauffeur. Hij kan beperkt omgaan met conflicten en hij is gebaat bij ritme en regelmaat waardoor avond- en nachtdiensten niet mogelijk zijn. De verzekeringsarts verwacht binnen een jaar verbetering van de belastbaarheid door het natuurlijk herstel van de aandoening en/of adequate behandeling.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 februari 2020.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft op 5 juni 2020 gerapporteerd dat er geen medische argumenten zijn om eiser meer beperkt te achten dan is gedaan in de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML. De primaire verzekeringsarts is bij de opstelling van haar rapportage zorgvuldig te werk gegaan door haar conclusie te baseren op anamnese, het eigen medisch onderzoek en de bij de behandelend sector opgevraagde en verkregen medische informatie. In het bezwaarschrift en bij de telefonische hoorzitting zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen medische feiten naar voren gekomen die niet bekend waren bij de primaire verzekeringsarts.
Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een ziektebesef met weinig ziekte inzicht. Eiser neigt ertoe zijn problemen te externaliseren, legt weinig verantwoordelijkheid voor de actuele situatie bij zichzelf en neemt een afwachtende houding aan ten aanzien van het uitstippelen van zijn verdere toekomst en herstel. Verder is bij eiser sprake van een opvallend laag activiteitenpatroon dat vooral bepaald wordt door zijn persoonlijkheid en niet zozeer door de ernst van het depressieve beeld. Een gebrek aan structuur en een zinvolle dagbesteding doen eiser geen goed en zorgen er juist voor dat hij blijft piekeren en in negativiteit blijft hangen. De verzekeringsarts b&b acht eiser tot meer in staat dan hij aangeeft. Het blijven bevestigen van het inactieve gedrag werkt ook anti-revaliderend en eiser dient dan ook zoveel mogelijk geactiveerd te worden. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om eiser niet belastbaar te achten voor arbeid.
5.3
Nadat het UWV de door eiser ingebrachte informatie van [naam GGZ-instelling] heeft ontvangen, heeft de verzekeringsarts b&b op 28 mei 2021 gerapporteerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. [naam GGZ-instelling] heeft eiser gediagnosticeerd met een ernstig depressieve stoornis, terwijl [naam psychologische praktijk] tot een depressieve episode concludeert. De verzekeringsarts b&b is van mening dat geen sprake is van een ernstige depressie, omdat eiser in dat geval niet in staat zou zijn geweest om op stel en sprong naar Turkije te gaan om zijn zus te bezoeken en hij waarschijnlijk niet de energie zou hebben gehad om in bezwaar te gaan tegen de beslissing van het UWV en beroep in te stellen. Ten tijde van het consult bij de primaire verzekeringsarts ging eiser regelmatig wandelen en naar het Turks café. Het activiteitenpatroon van eiser rond de datum in geding past meer bij het beeld van een matige, dan een ernstige depressie. Verder merkt de verzekeringsarts b&b op dat eiser bij [naam GGZ-instelling] wordt begeleid door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en niet door een psycholoog.
5.4
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het UWV is aangenomen. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bij het opstellen van de FML in onvoldoende mate rekening gehouden met de beperkingen die hij ondervindt ten gevolge van zijn psychische klachten. Eiser is niet in staat om fulltime te werken en hij is meer beperkt in zijn persoonlijk en sociaal functioneren dan het UWV heeft aangenomen. Verder is uit energetisch oogpunt een duurbeperking aan de orde. Eiser is vermoeid door zijn psychische klachten en slaapproblematiek.
Naar aanleiding van het aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b voert eiser aan dat hij niet in staat was om alleen naar zijn zus in Turkije te reizen, daarom is hij samen met zijn andere zus gegaan. Door de strenge lockdown in Turkije kreeg eiser een paniekaanval waardoor hij een dag in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Hij kreeg toen Sertraline voorgeschreven en het advies om zich onder behandeling van een psychiater te stellen. Door zijn depressieve stoornis ondervindt eiser problemen met plannen, initiëren en uitvoeren van doelgerichte activiteiten en met de mogelijkheden tot samenwerken, omgaan met conflicten en omgaan met collega’s.
5.5
De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde psychische klachten. Zij hebben wat eiser tijdens de onderzoeken naar voren heeft gebracht bij hun beoordeling betrokken. Voorts is de beschikbare medische informatie meegewogen in de uiteindelijke beoordeling. De verzekeringsarts b&b is na bestudering van de aanvullende informatie van [naam GGZ-instelling] niet gekomen tot het aannemen van een ernstigere vorm van depressie en heeft onderbouwd weergegeven dat ten tijde van de datum in geding sprake was van een matige depressie. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank kan op grond van het voorgaande niet tot een andere conclusie komen dan dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het bij de beoordeling in het kader van de ZW gaat om de objectief medisch vastgestelde beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Dit betekent dat objectief medische beperkingen moeten worden vastgesteld om iemand arbeidsongeschikt te achten in de zin van de ZW. Aan de (subjectieve) beleving van eiser van zijn klachten kan in het kader van de ZW geen doorslaggevende betekenis worden. Hoewel de rechtbank er op zich niet aan twijfelt dat eiser (ernstige) depressieve klachten en angstklachten ervaart, moet zij dan ook concluderen dat eiser, ondanks deze klachten, niet ongeschikt kan worden geacht voor het verrichten van arbeid.
Niet gebleken is dat in de FML van 27 februari 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assemblage medewerker metaalwaren (Sbc-code 264140), elektromonteur (Sbc-code 267010) en productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043).
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, omdat daarmee zijn medische belastbaarheid wordt overschreden. Verder is hij niet in staat om fulltime te werken, terwijl de geduide functies fulltime functies zijn. Bij de geduide functies heeft de arbeidsdeskundige gesteld dat het persoonlijk risico (1.9.9) een ander soort persoonlijk risico is dan waar de verzekeringsarts eiser beperkt voor acht, maar dit blijkt nergens uit en is onvoldoende gemotiveerd
.
Verder voert eiser aan dat gelet op zijn prikkelbaarheid, het samenwerken in een team niet geschikt is voor hem.
In het bijzonder ten aanzien van de functie van assemblage medewerker metaalwaren voert eiser verder nog aan dat het feit dat collega’s elkaars werk controleren tot stress leidt.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 11 maart 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 26 april 2020.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskosten-veroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, op 7 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.