ECLI:NL:RBZWB:2022:1293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 562
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid tot oplegging van een last onder dwangsom voor een zonder vergunning gebouwde overkapping

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege een overkapping die zonder de vereiste omgevingsvergunning was gebouwd. Het college had het bezwaar van de eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op het standpunt stelde dat de overkapping vergunningsvrij mocht worden gerealiseerd, terwijl het college van mening was dat de overkapping niet in het achtererfgebied stond, maar in de 'juridische voortuin'. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank concludeerde dat de overkapping in het achtererfgebied was gelegen en dat het college ten onrechte had aangenomen dat de overkapping niet vergunningsvrij was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij het college werd opgedragen het griffierecht aan de eiser te vergoeden en de proceskosten te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/562 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M. van Hoorne,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 december 2020 (primair besluit) heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd vanwege een zonder vergunning gebouwde overkapping aan de [adres] 21 te [plaatsnaam] .
In het besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en namens het college mr. L.P.F. Warnier.

Overwegingen

De procedure tot nu toe
1. Eiser woont op het adres [adres] 21 te [plaatsnaam] . Een toezichthouder van de afdeling Veiligheid en Wijken heeft geconstateerd dat eiser zonder de vereiste omgevingsvergunning een overkapping bij zijn woning heeft geplaatst.
Op 30 augustus 2020 heeft eiser bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor de overkapping.
Op 18 november 2020 heeft het college aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem een last onder dwangsom op te leggen, inhoudende dat hij de overkapping dient te verwijderen en verwijderd dient te houden, op straffe van een dwangsom.
Op 30 november 2020 heeft eiser zijn zienswijze ingediend.
Op 3 december 2020 is de aanvraag omgevingsvergunning buiten behandeling gelaten omdat eiser geen stukken heeft aangeleverd.
In het primaire besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze, een last onder dwangsom opgelegd aan eiser, inhoudende dat hij de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c en artikel 2.3a, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moet beëindigen en beëindigd moet houden. Daarbij is vermeld dat hij dit kan doen door de overkapping te verwijderen en verwijderd te houden. Voldoet hij niet, niet volledig of niet tijdig aan deze lastgeving dan verbeurt hij bij elke constatering na 8 februari 2021 een dwangsom van € 2.500,=, met een maximum van € 15.000,=.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In een besluit van 25 januari 2021 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de verzending van de beslissing op het bezwaarschrift.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer BRE 21/561 GEMWT VV).
In een brief van 5 februari 2021 heeft het college de rechtbank bericht dat de begunstigingstermijn zal worden opgeschort tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het verzoek om voorlopige voorziening (zaaknummer BRE 21/561 GEMWT VV) is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 29 maart 2021 toegewezen, waarbij het primaire en het bestreden besluit zijn geschorst tot twee weken na de uitspraak op het beroep.
2. De rechtbank dient te beoordelen of het college bevoegd was om een last onder dwangsom aan eiser op te leggen.
Vergunningsvrij bijbehorend bouwwerk?
3. Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de last onder dwangsom ten onrechte aan hem is opgelegd omdat de overkapping volgens hem vergunningsvrij mocht worden gerealiseerd. Eiser beroept zich daarbij op artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en stelt zich op het standpunt dat de overkapping een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding betreft, die staat in het achtererfgebied. Eiser heeft zich in dat verband tevens op het standpunt gesteld dat planregel 1.84, waarin het begrip ‘voorgevelrooilijn’ is gedefinieerd, onverbindend moet worden verklaard of buiten toepassing moet worden gelaten, omdat deze leidt tot een onaanvaardbare inperking van de regels voor vergunningsvrij bouwen.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat de in geding zijnde overkapping niet in achtererfgebied staat, maar in de ‘juridische voortuin’ van het perceel [adres] 21. Omdat de noordzijde van het perceel grenst aan de bestemming ‘Groen’ en de westzijde van het perceel grenst aan de bestemming ‘Natuur’, moet volgens het college de westzijde van de woning worden gezien als de voorkant en ligt de voorgevel van de woning ook aan die zijde. Het college heeft aangesloten bij wat er op grond van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ onder ‘voorgevelrooilijn’ wordt verstaan. Volgens het college is de overkapping van eiser dus niet vergunningsvrij.
Juridisch kader
5. De voorwaarden voor het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken, zoals overkappingen, in het achtererfgebied staan in artikel 2, aanhef en derde lid, van Bijlage II bij het Bor.
De tekst van dat artikel, en overige relevante wettelijke bepalingen, zijn als bijlage aan de uitspraak gehecht.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor wordt onder ‘achtererfgebied’ verstaan: het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
6. Het perceel [adres] 21 te [plaatsnaam] is gelegen in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Woongebied’.
Aan de noordzijde ligt een strook grond, aangrenzend aan het perceel, met de bestemming ‘Groen’. Aan de westzijde van het perceel grenst het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’, een perceel met de bestemming ‘Natuur’.
In artikel 1.84 van de planregels wordt de voorgevelrooilijn gedefinieerd als: de naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied met dien verstande dat daar waar een perceel aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied, in het geval het perceel grenst aan een bestemming Natuur, danwel aan de bestemming Groen, de voorgevelrooilijn van de woning aan die zijde ligt.
Waar ligt de voorkant van het hoofdgebouw [adres] 21?
7. De rechtbank stelt vast dat partijen van standpunt verschillen over wat in dit geval de ‘voorkant’ van het hoofdgebouw is.
De indeling van het perceel [adres] 21 is weergegeven op onderstaande tekening [1] .
De stippellijnen zijn de twee voorgevelrooilijnen, die volgens het college gelden ten aanzien van de woning [adres] 21. De bovenkant van de tekening is het noorden.
8. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2431, volgt dat het achtererfgebied kan worden bepaald door vast te stellen wat de voorgevel van het hoofdgebouw is.
Indien er discussie ontstaatover de vraag welke gevel de voorgevel is, moet primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan of de bouwverordening is aangegeven.
Ook de wetgever heeft in de Nota van Toelichting bij het Bor (Staatsblad 2002, 410, blz. 24) aangegeven dat
bij verreweg de meeste gebouwen meteen duidelijk zal zijn welke gevel de voorgevel is. Er zijn evenwel gevallen denkbaar waarin discussie kan ontstaan. In dergelijke gevallen moet voor het bepalen welke gevel de voorgevel is, primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn, zoals die in het bestemmingsplan of in de bouwverordening is aangegeven. Als ook dan ook nog twijfel bestaat zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.
9. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen discussie mogelijk is over de vraag wat (feitelijk) de voorkant van het hoofdgebouw is. Dat is namelijk de voorzijde van de woning die grenst aan en evenwijdig loopt met de [adres] (het ‘aangrenzend openbaar toegankelijk gebied’), waar zich de oprit bevindt waarvandaan de woning kan worden betreden via de voordeur en/of de garagedeur. Aan die zijde van de woning (de oostzijde) bevindt zich ook het huisnummer en de brievenbus.
10. De rechtbank begrijpt uit het verweerschrift en de toelichting ter zitting dat de planwetgever bewust ervoor heeft gekozen om het begrip ‘voorgevelrooilijn’ in het bestemmingsplan zo te definiëren dat de juridische voorkant van de woning wordt gesitueerd aan de feitelijke zijkant en/of achterkant van de woning, om te voorkomen dat op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, van Bijlage II bij het Bor vergunningsvrij bijbehorende bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. De planwetgever en het college noemen dit de ‘juridische voortuin’. De planwetgever hoopt zo het open karakter en de groene uitstraling van de woonwijk te behouden.
Los van de vraag of deze opzet van het bestemmingsplan überhaupt tot de door de planwetgever gewenste conclusie kan leiden - er bestaat immers geen twijfel over welke zijde van de woning [adres] 21 de voorkant is, zodat de ligging van de voorgevelrooilijn geen betekenis heeft - leidt artikel 1.84 van de planregels bij het hoekhuis van eiser tot de vaststelling van twee voorgevelrooilijnen.
Het is niet duidelijk of dan de (feitelijke) zijkant van de woning aan de noordzijde van het perceel of de (feitelijke) achterkant van de woning aan de westzijde van het perceel, als voorgevel en daarmee als (juridische) voorkant moet worden beschouwd. De keuze van het college in het bestreden besluit voor de westelijke zijde ontbeert motivering. Ook hierom is in dit geval de feitelijke situatie doorslaggevend voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.
11. De rechtbank volgt eiser dus in zijn standpunt dat de voorkant van de woning in dit geval is gelegen aan de [adres] , en dat betekent dat de in geding zijnde overkapping in achtererfgebied is gelegen.
Het college is in het bestreden besluit er dus ten onrechte van uitgegaan dat de overkapping niet in het achtererfgebied is gelegen en dat de regels voor vergunningsvrij bouwen als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II bij het Bor om die reden niet van toepassing zijn.
In zoverre heeft het college zich ten onrechte bevoegd geacht om handhavend op te treden tegen de gerealiseerde overkapping.
12. Daarmee is overigens niet gezegd dat de overkapping vergunningsvrij mocht worden opgericht. Of de in geding zijnde overkapping voor wat betreft haar afmetingen voldoet aan die voorwaarden, kan de rechtbank niet beoordelen. De precieze afmetingen blijken niet uit het dossier.
Extra overweging
13. De rechtbank gaat er vanuit dat het college zich opnieuw gaat beraden over de vraag of de overkapping, gelet op de afmetingen, vergunningsvrij mocht worden opgericht.
Voor het geval het college tot de conclusie komt dat de overkapping niet voldoet aan de eisen van artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II bij het Bor, en de mogelijkheden voor legalisering opnieuw beoordeeld moeten worden, wijst de rechtbank erop dat in het bestreden besluit onvoldoende en onduidelijk is gemotiveerd waarom geen omgevingsvergunning kan worden verleend, eventueel met gebruikmaking van binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. In het bestreden besluit worden geen planregels genoemd en wordt ook geen uitleg geven over de systematiek van de planregels en/of de Spelregels ‘Juridische voortuinen Koolhoven Buiten Oost’. Ter zitting zijn de vragen van de rechtbank hierover onvoldoende beantwoord.
Conclusie
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,= en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,= aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 11 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Gemeentewet
Artikel 125 (voor zover relevant):
Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:32, eerste lid:
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Artikel 2.1, eerste lid (voor zover relevant):
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
[…],
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…],
Artikel 2.3a, eerste lid:
Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Besluit omgevingsrecht, bijlage II
Artikel 1, eerste lid (voor zover relevant):
In deze bijlage wordt verstaan onder:
  • erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
  • achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
  • voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
Artikel 2, aanhef en derde lid (voor zover relevant):
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in
achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen (…)

Voetnoten

1.Bron: Spelregels ‘Juridische voortuinen Koolhoven Buiten Oost’ 29 juni 2020