ECLI:NL:RBZWB:2022:129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2044
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor verbreding uitrit in Hilvarenbeek

Op 13 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek. De eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbreden van een uitrit van 5,0 meter naar 8,40 meter. Deze aanvraag werd door verweerder geweigerd op basis van de inrichting van de openbare ruimte en de bescherming van openbaar groen. Eiser had eerder al een vergunning verkregen voor het bouwen van een woning en het maken van een uitrit, maar de wijziging van de uitrit werd als problematisch gezien. Eiser heeft tegen het besluit van 22 maart 2021, waarin de bezwaren tegen de weigering ongegrond werden verklaard, beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 december 2021 in Breda heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de weigering van de vergunning niet gerechtvaardigd was. Eiser betoogde dat de argumenten van verweerder inconsistent waren en dat er geen noodzaak was voor het verdwijnen van een openbare parkeerplaats. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde omgevingsvergunning moest worden geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de verbreding van de uitrit ten koste zou gaan van een openbare parkeerplaats, wat in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening 2020. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de weigering van de omgevingsvergunning werd bevestigd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2044 WABO

uitspraak van 13 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C.J.H. Delissen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning voor het verbreden van een uitrit van 5,0 meter naar 8,40 meter geweigerd.
Bij besluit van 22 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 december 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder 1] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser woont aan de [adres] . Dit perceel heeft hij in 2019 gekocht.
Besluitvorming
2. Op 5 juni 2019 heeft eiser een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van een woning en het maken van een uitrit. Eiser heeft op 10 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de vergunde uitrit van 5,0 meter breed naar 8,40 meter breed. Deze omgevingsvergunning is bij besluit van 29 juni 2020 geweigerd in verband met de inrichting van de openbare ruimte. Het verbreden van de uitrit gaat volgens verweerder ten koste van het openbaar groen. In het bestreden besluit is de motivering voor het weigeren van de omgevingsvergunning gewijzigd. Bij besluit van 22 maart 2021 wordt de vergunning geweigerd omdat de verbreding zonder noodzaak ten koste zal gaan van een openbare parkeerplaats.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
De weigeringsgronden
4.1
Eiser stelt dat verweerder de omgevingsvergunning heeft geweigerd met wisselende belangen in het achterhoofd. Eerst werd er gesteld dat de vergunning niet kon worden verleend in verband met de inrichting van de openbare ruimte. Daarna omdat het ten koste zou gaan van het openbaar groen en vervolgens omdat het ten koste zou gaan van een openbare parkeerplaats. Eiser vermoedt dat het inrichtingsplan in de tussentijd is aangepast. Dit mag niet ten koste mag gaan van de belangen van eiser.
Daarnaast stelt eiser dat, indien er sprake is van het verdwijnen van een openbare parkeerplaats, dit niet zonder noodzaak is. De camper van eiser is niet geschikt om in een openbaar parkeervak te plaatsen. Eiser heeft er belang bij de camper op de oprit te kunnen plaatsen. Verweerder had hier rekening mee moeten houden.
Tot slot stelt eiser dat uit het aangedragen alternatief van verweerder blijkt dat er helemaal geen openbare parkeerplaats hoeft te verdwijnen.
4.2
Volgens verweerder laat het inrichtingsplan zien dat de verbreding van de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Gelet op het imperatieve karakter van artikel 2.12, tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening 2020 (hierna: de APV), moet de omgevingsvergunning derhalve worden geweigerd.
Verweerder stelt dat naast de uitweg van eiser een openbare parkeerstrook is gelegen. Zij stelt voor om de inritband van de parkeerstrook te verschuiven en een deel van de parkeerstrook te verhogen. Op deze manier zou eiser het perceel op en af kunnen rijden.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.12, tweede lid, van de APV volgt dat een vergunning alleen kan worden geweigerd indien één of meer van de daar genoemde weigeringsgronden zich voordoen. Is dit niet het geval, dan is het college gehouden de vergunning te verlenen. Bij de beoordeling of de weigeringsgronden zich voordoen, komt het college beoordelingsruimte toe. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in dit geval een weigeringsgrond uit de APV voordoet. De verbreding gaat volgens het inrichtingsplan ten koste van een openbare parkeerplaats. Vervolgens is de vraag aan de orde of de verbreding ook zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Eiser heeft hierover aangevoerd dat hij belang heeft bij het plaatsen van de camper op zijn oprit. Dit is een nadrukkelijke en niet onbegrijpelijk wens van eiser, maar die komt voor uit een privébelang. Noodzakelijk is de bredere inrit niet.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevraagde omgevingsvergunning moest worden geweigerd. Dat zij in het primaire besluit een andere weigeringsgrond opvoert dan in het bestreden besluit, is niet van belang nu het bestreden besluit ter toetsing voorligt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren msc., rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. Spreuwel, griffier, op 13 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren, msc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Artikel 2.2

Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing vereist is om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 2.18

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

Algemene Plaatselijke Verordening 2020

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
de openbare veiligheid;
de volksgezondheid;
e bescherming van het milieu
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 2:12 Maken, of veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Algemene Plaatselijke Verordening 2017

Artikel 2.12

Het is verboden zonder of in strijd met een omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg;
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid geweigerd worden:
a. Indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. Indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. Indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
d. Indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.