ECLI:NL:RBZWB:2022:1276
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Weigering van de afgifte van een briefadres en de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening
Op 11 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers, [naam verzoeker] en [naam verzoekster], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoekers hadden op 19 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om een besluit te nemen op hun verzoek tot afgifte van een briefadres. Tevens vroegen zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Volgens artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was een zitting niet nodig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Awb een verplichting tot betaling van griffierecht bevat, zoals vastgelegd in artikel 8:82 in samenhang met artikel 8:41 van de Awb. Verzoekers zijn op 24 februari 2022 per aangetekende brief gewezen op deze verplichting en kregen te horen dat het griffierecht uiterlijk binnen twee weken moest worden betaald. Tevens werd hen meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling het verzoek niet-ontvankelijk kon worden verklaard.
De voorzieningenrechter constateerde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen, waardoor het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.