In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 24 januari 2022 is genomen. Dit besluit betrof de intrekking en terugvordering van de uitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, op 28 februari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, waarna verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ook heeft ingetrokken, maar met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten en het griffierecht. De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen door het besluit van 28 februari 2022. Daarom wordt verweerder veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 759,-. Daarnaast wordt verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 11 maart 2022.