ECLI:NL:RBZWB:2022:1274
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 7 juli 2020, waarin de toekenning van een vervolguitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd behandeld. Verzoeker was van mening dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 58,36% niet correct was. Op 19 januari 2022 heeft het UWV het eerdere besluit ingetrokken en vastgesteld dat verzoeker per 27 mei 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om een veroordeling van het UWV in de proceskosten, inclusief de kosten van een medische expertise.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen, het UWV veroordeeld kan worden in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker moet vergoeden, maar dat dit niet in de veroordeling hoeft te worden opgenomen, omdat het UWV dit al heeft erkend.
De rechtbank heeft de kosten in beroep vastgesteld op € 759,00 voor de rechtsbijstand en € 2.013,97 voor de medische expertise, wat leidt tot een totaalbedrag van € 2.772,97 dat het UWV aan verzoeker moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter J.E.C. Vriends en is openbaar gemaakt op 11 maart 2022. Verzoeker kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen bij de rechtbank.