ECLI:NL:RBZWB:2022:1272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
02-258707-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige door gezinswerker in gezinshuis

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die als gezinswerker werkzaam was in een gezinshuis. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontucht met een minderjarige, geboren in 2005, die aan zijn zorg was toevertrouwd. De feiten vonden plaats tussen 23 september 2020 en 12 oktober 2020, waarbij de verdachte meerdere keren ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis, en heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-258707-20
vonnis van de meervoudige kamer van 15 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992, te [geboorteplaats] ,
wonende [adres verdachte] ,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. drs. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Mevrouw [naam] heeft namens het slachtoffer [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
primair met iemand tussen de twaalf en zestien jaar, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, subsidiair ontucht heeft gepleegd met iemand die aan zijn zorg was toevertrouwd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring. De verdediging heeft enkel opgemerkt dat er geen sprake is geweest van het meermalen penetreren met de penis, maar dat dit slechts één keer is gebeurd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
Sinds april-mei 2020 was de toen 28-jarige verdachte als vrijwilliger werkzaam in het gezinshuis ‘ [naam gezinshuis] in Woudrichem waar hij sinds mei 2020 een eigen slaapkamer had. Vanaf dat moment was hij 24/7 aanwezig en hielp hij mee in de zorg voor de inwonende minderjarigen, waarvan de destijds [geboortedag slachtoffer] [slachtoffer] er een van was.
In de nacht van 23 en 24 september 2020 is [slachtoffer] op de slaapkamer van verdachte geweest en is zij in het bed tegen verdachte aan in slaap gevallen tot de volgende ochtend. Verdachte heeft haar toen aangeraakt en over de kleding betast.
Na die nacht en voor 12 oktober 2020 heeft [slachtoffer] weer de nacht doorgebracht op de slaapkamer van verdachte. Bij die gelegenheid heeft verdachte [slachtoffer] gezoend, geknuffeld, en haar op de blote huid bij de vagina gestreeld en gevingerd. [slachtoffer] heeft verdachte toen afgetrokken.
In de nacht van 12 oktober 2020 is [slachtoffer] weer op de kamer van verdachte geweest. Verdachte en [slachtoffer] hebben toen geknuffeld en gezoend. Verdachte heeft zijn penis in haar vagina gebracht en heeft [slachtoffer] gevingerd. [slachtoffer] heeft verdachte gepijpt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
in de periode van 23 september 2020 tot en met 12 oktober 2020 te Woudrichem, gemeente Altena, met [slachtoffer] geboren op [geboortedag slachtoffer] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte:
meermalen, met zijn handen de borsten en de schaamstreek van die [slachtoffer] betast/ aangeraakt/gestreeld en
meermalen, die [slachtoffer] op haar mond gekust en
meermalen, een vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
zich laten pijpen door die [slachtoffer] en eenmaal zijn penis in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest met als bijzondere voorwaarde een contactverbod. Tevens dient aan verdachte een beroepsverbod als zorgverlener voor minderjarigen opgelegd te worden voor de duur van 4 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij het bepalen van de straf rekening te houden met het feit dat uit de snapchatberichten blijkt dat er sprake was van wederzijdse gevoelens. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, erin gelegen dat hij reeds op vrijwillige basis hulp heeft gezocht en behandeling ondergaat bij Fivoor, alsmede het blanco strafblad, het lage recidiverisico volgens de reclassering en de straffen die in soortgelijke zaken volgens de jurisprudentie worden opgelegd, acht de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest, niet passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een drie weken schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de [geboortedag slachtoffer] [slachtoffer] die hij als inwonend gezinswerker in het gezinshuis waar [slachtoffer] verbleef, onder zijn hoede had. De ontucht vond in die drie weken op drie verschillende momenten plaats waarbij de handelingen in ernst opliepen van knuffelen, vingeren, pijpen tot aan penetratie. Daarmee heeft verdachte laakbaar gehandeld, in het bijzonder omdat hij wist van de problematiek van het slachtoffer en de kwetsbaarheid die daarmee gepaard gaat. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het feit heeft op het slachtoffer flinke impact gehad, gelet op de slachtofferverklaring die namens haar is voorgelezen op de zitting. Ze had al psychische hulp, maar extra hulp als gevolg van de ontuchtige handelingen van verdachte is noodzakelijk.
In beginsel worden voor dit soort feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van langere duur opgelegd, om tot uitdrukking te brengen dat minderjarigen veilig moeten zijn voor seksuele handelingen van volwassenen, ook in het geval een minderjarige aangegeven zou hebben zelf ook seks te willen hebben met de volwassene. Dit geldt eens te meer indien de minderjarige bijzonder kwetsbaar is door psychische problematiek.
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank ook rekening met de persoon van de verdachte. In dit verband merkt de rechtbank op dat uit de stukken van de Forensisch Psychiatrische Polikliniek Fivoor blijkt dat bij verdachte een autismespectrumstoornis (ASS) is vastgesteld. De rechtbank neemt dit oordeel van de FPP Fivoor over en maakt het tot het hare. Uit de antwoorden van verdachte op de vragen van de rechtbank over de ontucht heeft de rechtbank de stellige indruk overgehouden dat deze stoornis ook al bestond ten tijde van de ontucht, en ook dat deze in grote mate van invloed is geweest op het ontuchtig handelen van verdachte. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt doordat van algemene bekendheid is dat een dergelijke stoornis permanent aanwezig is bij personen die daarmee gediagnosticeerd zijn.
Gelet op de aanwezigheid van deze stoornis ten tijde van het gepleegde delict, acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat hij van begin af aan – bij het eerste verhoor van de politie – alle ontuchtige handelingen heeft bekend, er blijk van heeft gegeven dat de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] fout zijn, en zich oprecht schaamt voor wat hij gedaan heeft.
De rechtbank acht van groot belang dat de samenleving vooral gebaat is bij het voorkomen dat verdachte ooit nog een dergelijk feit pleegt. In dit verband vindt de rechtbank belangrijk dat de ingezette behandeling van de stoornis van verdachte zo spoedig mogelijk met het gewenste resultaat wordt afgerond. Daarbij past niet het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur, omdat die de behandeling verstoort. Daarom zal de rechtbank slechts een gevangenisstraf opleggen voor een duur die de behandeling niet onderbreekt. Dat is een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een lange voorwaardelijke gevangenisstraf. Als verdere leedtoevoeging aan verdachte zal de rechtbank de maximale werkstraf van 240 uur opleggen. Voorts dient het slachtoffer een vorm van veiligheid geboden te worden door aan verdachte een contactverbod met haar op te leggen. Voor het opleggen van een beroepsverbod ziet de rechtbank geen aanleiding nu verdachte inmiddels werkzaam is een andere sector, en niet te verwachten is dat hij ooit terugkeert in een professionele zorgfunctie, zeker nu hij daarvoor niet is opgeleid.
Alles afwegend acht de rechtbank passend een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert een schadevergoeding van
€ 10.000,=voor onderhavig feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden die wordt veroorzaakt door het feit.
Van onderhavig feit is bekend dat dit naar zijn aard potentiële psychische schade toebrengt. De rechtbank houdt bij de toekenning van dit bedrag ook rekening met de relatief korte periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden. De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 2.500,=,gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft
bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van € 2.500,=ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 2.500,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 maart 2022.
Mr. Maandag is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.