ECLI:NL:RBZWB:2022:127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake dubbele kinderbijslag

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 16 juli 2020, dat betrekking heeft op de dubbele kinderbijslag voor haar minderjarige zoon. Het beroep is op 22 april 2021 behandeld. De rechtbank heeft op 3 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin de Svb de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in hun besluit te herstellen. De Svb heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering en geconcludeerd dat verzoekster vanaf het eerste kwartaal van 2020 recht heeft op kinderbijslag voor haar zoon.

Na deze ontwikkeling heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om een veroordeling van de Svb in de proceskosten. De Svb heeft aangegeven zich te kunnen vinden in een proceskostenveroordeling, mits deze in overeenstemming is met het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de Svb aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt de Svb in de proceskosten tot een bedrag van € 2.059,00. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de Svb op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7688 AKW
uitspraak van 12 januari 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster

gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder, (hierna: Svb).

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit) van de Svb inzake de dubbele kinderbijslag voor haar minderjarige zoon [naam zoon verzoekster] .
Het beroep is op 22 april 2021 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 3 juni 2021 heeft de rechtbank de Svb in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
De Svb heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend en geconcludeerd dat verzoekster vanaf het eerste kwartaal van 2020 wel recht heeft op kinderbijslag voor [naam zoon verzoekster] .
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek de Svb te veroordelen in de proceskosten. De Svb heeft daarop aangegeven zich te kunnen vinden in een proceskostenveroordeling voor zover deze in overeenstemming is met het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aanvullende motivering van de Svb dat hij aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de Svb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de Svb op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de Svb in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.059,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 12 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.